Door Jan van Dijk

In tegenstelling tot hetgeen bijna alle schakers denken, wordt denken bij het schaken in het geheel niet op prijs gesteld. Niet zodra zit men tegenover een denkende schaker, beter gezegd een schaakdenker, of men krijgt het Spaans benauwd. En men is niet graag Spaans benauwd. Zo’n gemoedstoestand kan zelfs hoog oplopen indien de opening gelijknamig is.

Laten we eens kijken welke herkenbare gevolgen er kunnen optreden bij typisch Spaans benauwden.

Het onrustig heen en weer schuiven op z’n stoel en het gelijkertijd zich over de knieën wrijven wijst zondermeer op de actief geworden blaas. Het lijkt alsof men het koud heeft, maar dat is schijn. Men rilt wel, maar dat is van angst. Zelfs een nietig pionzetje kan oorzaak worden van een wel zeer ongewenste dijkdoorbraak. Dit wordt voorkomen, zij het vaak op het nippertje, door na een zet even te verdwijnen. Dan wordt, zij het onbewust, het zitten afgewisseld met snelwandelsport. Voorwaar, een niet onaardige bijkomstigheid, temeer omdat een aldus opgedane fitheid een flinke hoogte kan bereiken, indachtig het feit, dat partijen zo’n vijftig of meer zetten kunnen duren.

Maar er is meer. Het is namelijk niet ondenkbaar dat zeer benauwde spelers enkele schaaktermen in een geheel ander licht gaan bezien. Ik kan wat dat betreft uit eigen ervaring spreken.

Eerst zij opgemerkt dat ik mij tot de schaakdenkers reken. Er zat dus een Spaans benauwde, annex snelwandelaar tegenover mij. Reeds na enkele zetten viel het mij op dat de man-in-nood krampachtig de beide zijden van het bord omklemde. Doch dat niet alleen, hij haalde bijna onmerkbaar het bord steeds een beetje meer naar zich toe. Dat is heel vervelend. Men moet zich steeds verder vooroverbuigen om nog een stuk te kunnen pakken. Dat ging zelfs zover, dat mijn stropdas opeens in z’n koffiekopje bungelde. De man had echter op dat moment het bord stevig tegen z’n buik aangedrukt en leunde gevaarlijk achterover.

Het moest gebeuren. Met een enorm kabaal suisde hij achterover en belandde met heel z’n hebben en houden op de vloer. De schaakterm `de partij naar zich toe trekken’ werd volkomen verkeerd geïnterpreteerd. Later bleek ik daarin veel beter te zijn. Nadat het bord met de stukken weer op tafel lag, maar m’n angstgegner het nog steeds met beide handen omklemde, doch slechts ter hoogte van de derde rij, greep ik het bord vast bij de vierde rij. Voorwaar, een ruim overwicht. En met een prachtige, uitgebalanceerde manoeuvre trok ik de man met bord en al geheel over de tafel. Ik zei het al, ik behoor nu eenmaal tot de schaakdenkers!