Door Jan van Dijk

Het was die keer dat ik met kikkende knikkende knieën naar de club ging. Het zit namelijk zo, dat ik niet graag verlies. Wie wel, trouwens. Echter, ik wist die avond wie tegenover mij kwam te zitten, uitgerekend mijn angstgegner. Ach, hij is weliswaar een zeer vriendelijke man, maar heeft bepaalde rare trekjes tijdens de partij. Zo vertoont hij, lopende de partij, wat lang aangehouden ritmische schoen-hak bewegingen.

Op zich niks mee aan de hand, ware het niet dat die bewegingen een vervelend getik van z’n schoenen veroorzaken. Daar nu, kan ik niet tegen. Ik gun iedere tegenstander z’n neus peuteren, z’n hoofd krabbelen, z’n vingergetik, z’n onrust op z’n stoel, z’n regelmatig bezoek op de wc en nog wat aandoeningen, maar geen schoengeluiden.

En dus had ik last van m’n knikkende knieën. Daar moest ik de dokter maar eens over raadplegen…

“Tsja,”, zei mijn dokter, “dat kan lastig zijn, vooral als je naar de dokter moet!”

“Precies,” zei ik: “daarom ben ik dus bij u. Heeft u daar iets voor?”

“Dat niet, maar als u morgen geen knikkende knieën meer hebt, dan moet u nog eens terug komen. Ik wed dat u er dan vanaf bent!”

“Goed, doe ik!”, zei ik gerustgesteld: “U steekt mij het hart onder de riem!”

“Ja,” zei de dokter: “Graag gedaan. Wees overigens blij dat ik dat niet letterlijk deed! U zou het niet overleefd hebben.”

Even begreep ik hem niet, maar vervolgens had ik hem ineens door! Het hart onder de riem? Dat moet er dan eerst worden uitgehaald om het daarna onder mijn riem te laten steken. Ha ha, wat een grapjas.

“Als u dat bij mij zou willen doen, dokter, zou ik m’n benen onder m’n kont vandaan lopen om aan een dergelijk voornemen te kunnen ontkomen. Ik moet er niet aan denken.”

“Gelijk heeft u, meneer Van Dijk, het zou overigens een rib uit uw lijf kosten, zo’n operatie. Om maar te zwijgen over het pijnigen van uw hersens om de nodige guldens bij elkaar te zoeken.”

“Nee maar, waar wij mensen al niet toe in staat zijn! Hart onder de riem, benen onder de kont vandaan, een rib uit het lijf, hersens pijnigen. Heeft u nog meer van die luguberheden?”

“Ja zeker, wat dacht u van: je oog ergens op laten vallen? Je tong inslikken? Je maag omdraaien? Op de blaren zitten? Je hoofd verliezen? De haren uit je hoofd trekken? Je keel schrapen? Je longen uit je lijf schreeuwen? Een wandelende nier hebben?”

Ik weet niet of mijn dokter nog verdere opsommingen heeft gedaan, maar ik ben voorzichtig opgestaan, heb kotsmisselijk zijn spreekkamer verlaten en kwam lijkbleek thuis.

“Jeetje,” riep mijn vrouw: “Wat zie jij er uit. Het lijkt wel of je door een gehaktmolen bent gegaan…”