Door Jan van Dijk

Ooit had ik een vraaggesprek met een snelschaker.

“Hoe ziet u zichzelf het liefst: als snelschaker of als snelle schaker?”

“Nog het een, nog het ander!”

“Maar eh, ik zag u zojuist toch vele vluggertjes spelen.”

“Precies! Ik speel vlugschaak. Niet te verwarren met vlug schaken, dat is wat anders, zoiets als gauw even schaken. Dat is het zgn. haastschaak. Dus niet haast schaken, want dat betekent meer bijna schaken. In dat laatste geval wil men wel, maar komt er niet toe. Hier moet men dat haast schaken ook niet zien in het licht van het haast hebben geschaakt. Niet dus haast hebben geschaakt, maar haast hebben willen schaken.”

“Goed. U schaakt erg vlot, maar, …?”

“Maar meneer, heeft u wel eens gehoord van ‘vlotschaak’? Dat kan toch helemaal niet. Een letter verkeerd gespeld en het wordt ‘vlutschaak’.”

“Inderdaad, hoewel, …?”

“Nee nee, ik protesteer. Nog even en het wordt ‘gouwschaak’, met de mogelijkheid om bij winst voor gouwdief te worden uitgemaakt.”

“Sorry, dat bedoelde ik nu ook weer niet. Laat ik het zo formuleren: U wilt bij snelschaken, pardon, vlugschaken opschieten.”

“Dat is inherent aan het vlugschaken. Maar een aanduiding als ‘opschietschaak’ is tamelijk ongewenst. Alsof twee revolverhelden, …?”

“Dat zou geen gezicht zijn. Na het “mat” een gat in tegenstanders lijf? U overdrijft.”

“Nou ja, ik vraag maar. Wat denkt u overigens van ‘rapschaak’?”

“Gezien de snelheid van bewegingen ontaard zoiets al gauw in ‘raapschaak’!”

“Raceschaak?”

“Te ongenuanceerd.”

“Drafschaak?”

“Paardonvriendelijk.”

“Vliedschaak?”

“Dat is me te haastig.”

Ooit had ik een vraaggesprek met een snelschaker. Doe ik nooit meer. Althans niet wanneer ik weet dat zo iemand me tenslotte haastig uitnodigt snel even gauw, bijna rap op een draf te racen in een potje vlugschaak. Je raakt veel te snel uitgesjeestschaakt.