Goede start met 4½-3½ winst

De opening van het seizoen tegen RSR Ivoren Toren 2 was veelbelovend. Op vrijdag 5 oktober werden we hartelijk ontvangen in het centrum van Rotterdam.

Van de eerste vijf mensen die ik daar zag, kende ik alleen de barkeeper nog niet. Allemaal Watertoren deelnemers.

Ons team bestaat dit jaar uit negen man, waarvan er één in Parijs zat (Pim Kleinjan) en een tweede moest werken (Anton van Berkel), dus de luxe van een speler over werd het probleem van een man te weinig. Emil Verhoef hielp ons uit de brand (en zichzelf erin, zoals u zo kunt lezen).

Aan bord 1 nam onze kopman Murdoch Mac Lean het op tegen Herman van Malde (1804). Murdoch beschrijft zijn partij kort, maar krachtig: hij overspeelde zijn tegenstander vanuit de opening. Die speelde planloos, had moeite zijn loper op c8 te ontwikkelen en kwam van de ene penning in de andere. Wit maakte het mooi uit met een torenoffer.

Aan het tweede bord nam Jaap van Meerkerk de honneurs waar. Zijn tegenstander, Evert Mulder (1854), was op papier de sterkste speler van RSR. Mulder speelde het London System, dat Jaap na Pf6 met g6 en Lg7 tegenspeelde. Jaap speelde na c3 en e3 van wit wat te passief met c6 en daarna d5. Hij moest daarna wel wat actief spel zien te ontwikkelen en dat lukte, echter niet zonder ruil van dames en wat lichte stukken. In het middenspel wist Jaap het initiatief te pakken en zette de witte damevleugel onder druk. Daarna maakte hij een strategisch foutje door toe te laten dat wit zijn damevleugel kon afsluiten. Jaap schrijft:

“Met 25. ..-Lf8 dwong ik wit edoch tot het passieve Lc1 om zijn a-pion te dekken. Daarna wist Evert zich plots met een laat c4 tegenspel te verschaffen omdat ik waarschijnlijk niet met mijn b-pion en passant had moeten slaan. Evert kreeg zelfs goede kansen in een naderend eindspel. Ik besloot remise aan te bieden om zo de druk bij wit te leggen. Evert accepteerde met tegenzin. Hij had het over een plusremise voor hem, ik noem het een tegenzinremise. En ik kon toen niet vermoeden deze opening de dag daarna wederom opgediend te krijgen. Ik speelde vandaag (zaterdag) voor het tweede KNSB team van Dubbelschaak (4e klasse). Nu wel met d5 zonder dralen op de derde zet, kreeg snel gelijk spel en het werd weer remise, nu op voorstel van wit. Beating the London System, is dat boek er al?” (Die Jaap, dat boek komt er nooit natuurlijk, red. JS).

Bord drie, daar had ik mezelf geposteerd. Ik mocht het opnemen tegen de teamleider van RSR, Paul Dekker (1799). Paul speelde de opening niet helemaal goed (vond hij zelf ook), verloor twee pionnen waarna ik kon afwikkelen naar een toreneindspel waar ik nog even attent moest zijn om het voordeel te verzilveren. Dat lukte uiteindelijk prima.

Jan Hoek van Dijke speelde met zwart tegen een oud-lid van Erasmus, Arend Bongers (1777), waartegen hij zijn laatste twee ontmoetingen verloren had. Wellicht dat hij hierdoor een beetje krampachtig aan de wedstrijd begon en niet helemaal prettig speelde in de opening. In een poging wat ruimte voor zijn ontwikkeling te creëren had hij een pionruil in het centrum aangeboden waarvan hij eigenlijk niet verwacht had dat die ook zou worden geaccepteerd. Eén en ander had tot gevolg dat hij in de eerste vijf zetten drie keer met zijn paard van g8 had gespeeld, die nu op b6 terecht was gekomen. Niet het beste veld voor dat paard.

Echt grote gevaren waren er gedurende de opening niet, maar toen ze zo’n beetje aan het middenspel toekwamen had Arend zijn stukken wat meer solide ontwikkeld op de eerste vijf rijen van het bord, en stonden Jan zijn stukken vrijwel allemaal op de overblijvende drie rijen aan zijn kant. Bij analyse in Fritz werd de stelling bijna continu gewaardeerd met 0,8 tot 1,5 in het voordeel van Arend. In een afruilfase werd het verschil uiteindelijk gelijk getrokken en al een tiental zetten voordat Arend remise aanbood – toen ze allebei nog een koning en vijf pionnen over hadden – zag Jan al geen winstmogelijkheden meer. Als braaf teamlid had hij voor de vorm nog wel even met de teamcaptain overlegd. (Commentaar teamcaptain: Al vroeg op de avond overlegde Jan met mij of hij remise mocht aannemen of aanbieden. De stand was toen nog ½ – ½. Tja, welk criterium moest ik aanhouden? Ik ben Nostradamus niet, dus of dat halfje positieve of negatieve gevolgen zou hebben was voor mij nog volslagen duister. Ik zette het aapje weer op de schouder van Jan HvD. Blijkbaar fluisterde meneer Nilsson in zijn oor, dat remise wel goed was en zo geschiedde.) Uiteindelijk was iedereen tevreden met dit resultaat.

Op bord vijf speelde Lucian Mihailescu een gedegen partij tegen Arrian Rutten (1684), hoorde ik in de wandelgangen. De overwinning was logisch en dik verdiend, al gerealiseerd voor het einde van mijn eigen partij, waardoor ik eigenlijk geen flauw idee heb wat zich heeft afgespeeld.

Van onze invalkracht Emil Verhoef weten we gelukkig meer, hij doet zelf verslag van zijn partij aan bord zes tegen Wouter Scheffer (1651): “Heb je dat ook wel eens gehad? Dat je een gewonnen partij in 1 zet vergooit? Dat je in dertig seconden alle stadia van rouwverwerking doormaakt? Ontkenning (nee toch), boosheid (klojo!), depressie (kan nu wel opgeven) en aanvaarding (ga door!). In een voordelige stand met twee lopers en twee pionnen tegen loper en vijf pionnen liet ik mijn loper pennen en stond ineens drie pionnen achter. Maar of ik in tijdnood zo subliem of hij zo slecht speelde, vijf minuten later had ik zijn troepen gedecimeerd en naar remise geschwindeld, een resultaat waar wij beiden van baalden.”

Hans Brobbel mocht de degens kruisen met Leo Veth (1643). Hij schermde na afloop met een goede stelling en voordeel, maar zijn tegenstander prikte daar blijkbaar doorheen, want Hans moest het punt aan RSR laten.

Tot slot de partij van Gerard Kastelein tegen Shakir Salih (1532). Ook Gerard was goed uit de opening gekomen, maar had ergens dit voordeel verloren en kwam in een verloren eindspel terecht. Hoewel…, dat weet je bij Gerard maar nooit, want als een Don Quichot streed hij tot het uiterste. Omdat deze partij als laatste nog aan de gang was, hadden alle aanwezigen zich rond het achtste bord geschaard om de op het oog ongelijke strijd te volgen, in de verwachting dat iedereen een paar minuten later onderweg naar huis zou zijn. Gerard Quichot won vanuit het niets het stuk dat hij achter stond terug, alleen was het toreneindspel voor hem alleen te keepen, maar dan mocht hij geen fout maken. In tijdnood was het nog bewonderenswaardig hoe taai Gerard zich hield, maar het lot was hard, de windmolen won.

Dit verslag, of eigenlijk het verslag van Emil heeft nog een staartje:

“Op weg naar huis trof ik nog een prent van € 95 op mijn voorruit. Parkeren op de Binnenrotte mag niet meer na 22.00 uur als het de volgende dag marktdag is. Het is maar dat u het weet. Voor de tweede maal die avond aan de rouwverwerking reed ik naar huis. Ditmaal had ik een stevige neut nodig.”

Ik roep onze club dan ook op een actie te starten om Emil uit de rouw te helpen.

Kijk hier voor alle uitslagen en de stand van het derde team in de RSB-competitie.

Jan Smit