Houthakkers, pyromanen en houtworm brengen de zege

Op maandag 29 oktober stond de tweede wedstrijd van het derde op het programma.

Na een uitstekende start tegen RSR Ivoren Toren mochten we het nu tegen het op papier behoorlijk minder sterke Het Houten Paard 1 opnemen.

Om mijn teamgenoten wat in de stemming te brengen had ik vooraf alvast wat tips gestuurd van hoe een Houten Paard aangepakt zou kunnen worden. Alles is voorbijgekomen: houthakkers, pyromanen, houtworm, je kunt het zo gek niet bedenken. Tenzij je teamcaptain van het derde bent en fan van Herman Brusselmans. Dan is niets te gek.

Terug naar de wedstrijdavond. Gelukkig voor beide teams viel het licht niet uit, ongelukkig genoeg voor Het Houten Paard kon dat niet gezegd worden van hun eerste bordspeler. Die was in geen velden of wegen te bekennen, wat Murdoch Mac Lean en het team een punt opleverde, maar niet de bevrediging van een mooie partij. Het gaf wel de mogelijkheid voor Murdoch om scherp in de gaten te houden hoe het scoreverloop verliep (een wat vreemde taalconstructie waar Herman B. zeer trots op zou zijn geweest). Navraag leverde dan ook de hoogst informatieve quote van Murdoch op: “Ik weet alleen dat het heel lang duurde na mijn prachtige overwinning voor het tweede punt binnenkwam.” Kijk, dat zijn nog eens waarnemers!

Tussenstanden zijn dus niet voorradig. Hoewel ik mij meen te herinneren dat we ergens op 40-15 een matchpunt hadden.

Dan maar navraag gedaan bij de paardenfluisteraars van bord twee tot en met acht. Het leverde een schat aan informatie op, die ik graag met jullie deel.

Aan bord twee nam Jaap van Meerkerk het met wit op tegen Bram Nederlof (1629). De partij verliep als volgt: Het werd Konings-Indisch, met een variant die ik nooit eerder had gespeeld met wit tegen dit ellendige systeem. Althans, ik heb inmiddels al van alles geprobeerd, van Averbach tot het Vierpionnensysteem. Niets werkt echt. Maar ik wil dan ook snel voordeel krijgen in de opening, zeker als ik met wit speel. En dat is tegen deze flexibele opening niet realistisch. Deze week had ik het fianchetto op het bord gehad. En werd op mijn wenken bediend.

Op zet 7 deed Bram c5, een minder gebruikelijke voortzetting, die wit kansen zou moeten geven. Ik kreeg ook licht voordeel, drukte de zwarte stukken terug en het zag er allemaal best aardig uit. Op zet 18. ..-exd5 stuurde ik met cxd5 zwart de Benoni in. En ja hoor, Bram kon zijn damevleugel tot leven brengen en warempel nog aardig wat tegenspel ontwikkelen. Sterker nog, Ik vond het lastig mijn zwartveldige loper tot leven te krijgen, koos ook nog eens voor een achteraf te traag plan met Dc2.

Kortom, zwart kwam beter te staan, won een pion waarna ik de rug rechtte en op zoek ging naar agressief tegenspel. Dat kostte tijdelijk weer een pion, maar ik kon er nu ook twee slaan, maar welke? De a6 pion zou direct vrijpion worden en dus gevaarlijk. Dat gaf uiteindelijk de doorslag, maar de eerlijkheid gebied te zeggen, dat ik in de slotfase, waarin we beiden met lichte tijdproblemen te maken hadden, ben ontsnapt. Zwart had met een tussenschaakje net op tijd achter de vrijpion kunnen komen.

Het was ons beiden ontgaan. Maar ja, als je de partij in alle rust thuis analyseert en ook de pc af en toe op beslissende momenten bevraagt, worden dergelijke blunders razendsnel blootgelegd en besef je: “Ik ben een prutser”, hoewel onze clubkampioen mij vriendelijk aanschoot en vond dat ik het creatief had uitgespeeld. (Voor de niet-begrijpende lezer: Jaap had dus gewonnen)

Anton van Berkel ontsnapte aan bord drie aan een nederlaag, door een wat onzorgvuldig uitgespeeld groot voordeel voor wit (Kees Schrijvers, 1558). Met een toren en twee verbonden pionnen (Kees) tegen loper en drie pionnen (Anton) lukte het niet. Eerst werd de toren geruild voor 1 pion en de loper.

Daarna liep de witte koning zo vrij als bijvoorbeeld Arthur rond Camelot, de zwarte koning tegemoet. Excalibur was al ontgord, de genadeslag kwam eraan. Maar de genade was nog groter dan een slag, of zo u wilt een slag in de lucht, want Arthur stopte pas met oprukken toen de zwarte koning pat stond en wij allemaal paf. Nu moet gezegd, dat dit de laatste partij was die nog bezig was en de stand al 5-2 voor ons was.

Pim Kleinjan speelde aan bord vier een minder gelukkige partij tegen Joop Knipscheer (1691). Zijn korte, maar daarom niet minder krachtige commentaar: Wat mijn partij betreft: het was een wedstrijd met wisselende kansen. Ik miste een kans om op f7 een dame-offer te brengen en hem daarna met pionwinst terug te winnen. (JS: Let op: Pim noemt zijn dame ‘hem’. Wat zou Freud hiervan vinden?) Joop miste een kans om het sneller uit te maken, waarna ik weer een kans miste om taaier tegenstand te bieden. Je raadt al welke kop er boven mijn partij hoort (Pim heeft weinig Fortuijn, lijkt me wel een aardige). Helaas een nederlaag voor Pim en dat deed Jan Smit hem op bord vijf moeiteloos na.

Na vrijwel de hele partij te hebben bestudeerd op welke wijze de witte koningsstelling kon worden opgeblazen kwam de openbaring: ‘op geen enkele wijze’ nogal hard aan, want inmiddels had zijn tegenstander, Arie Langendoen (1530) wat tegenkansen gecreëerd. In rap tempo wisselde ik mijn ruime tijdsvoorsprong in voor een welbekende tijdnood, waarin ik maar bleef zoeken naar dat niet bestaande witte gat, om uiteindelijk in het zwarte gat van de zelfhaat te vallen toen ik na een verrassende, dodelijke en mooie penning moest erkennen, dat zelfhulp en kameradenhulp te laat kwam. Het Houten Paard van Troje werd mijn Waterloo.

Het venijn zat in de staart, niet van het Houten Paard, maar van Erasmus. Ik had de grootste en meest ervaren houthakkers aan bord zes, zeven en acht gezet en dat pakte goed uit: 3 uit 3. Jan Hoek van Dijke beschrijft zijn overwinning op een verfrissende manier, die opnieuw een aanslag doet op uw ‘begrijpend lezen’ competentie:

Door de herintreding van Anton en Pim (JS: de eerste wedstrijd waren beiden verhinderd) vond ik mezelf in de wedstrijd terug aan bord zes, waar ik de hoogst gekwalificeerde speler van Het Houten Paard, Ruud Bosch (1767), tegenover me vond die blijkbaar ook aan bord zes verzeild was geraakt. Gelukkig had ik wit, waarmee ik me altijd toch net iets prettiger voel. Met het London systeem had ik mezelf met iets meer ruimte door de opening gewerkt, waarna ik een stukkenruil op gang zette waar ik achteraf een beetje spijt van had.

Weliswaar had mijn tegenstander nu een dubbelpion op de enigszins opengewerkte koningsvleugel, maar daar stond tegenover dat één van de drie afgeruilde stukken mijn iets sterkere zwarte loper was. Wel had ik nog een paard over, tegenover een loper van zwart, wat ik in een eindspel altijd iets sterker vind. Maar zover was het nog lang niet; er stonden ook nog 4 torens en 2 dames op het bord. Voor mijn paard had ik het mooie veld e5 op het oog, waar hij nooit meer zou kunnen worden weggejaagd door het ontbreken van de zwarte loper en te ver doorgeschoven pionnen op de d- en f-lijn.

Een directe plaatsing van het paard op dit veld e5 kon echter nog even niet, de dekkende pion stond gepend met mijn dame erachter. Om hier wat aan te doen plaatste ik mijn dame op een ander veld en nu ging mijn tegenstander als gevolg van te kort nadenken in de fout; hij nam een pion met een toren, wat in eerste instantie ook mogelijk leek aangezien ook hier de dekkende pion gepend stond, doordat mijn dame hierachter was komen te staan met mijn laatste zet.

Deze dame kon echter een paar velden opzij en op zijn beurt de toren pennen over de diagonaal waar ook de zwarte koning op stond. Zodoende kon de toren de volgende zet alsnog worden geïncasseerd. Met deze toren in de pocket zagen we vervolgens allebei dat er nog levensgrote kans op remise was, waardoor ik nog zeer veel tijd heb moeten investeren om dit af te wenden. Maar met nog 2 minuten en 46 seconden op de klok konden de dames geforceerd worden afgeruild en daarna hield Ruud het voor gezien.

Op bord zeven verging het Hans Brobbel iets overzichtelijker: Ik speelde tegen Ralph Zwart (1317). Hij had wit en ik had zwart. Het werd een Siciliaan. Hij speelde het wat passief. Ik kwam steeds beter te staan. Het lukte om wit (die dus eigenlijk Zwart heet) steeds verder onder druk te zetten. Op een vol bord kon zijn loper geen kant op en offerde hij uit wanhoop op f7. Een stuk tegen een pion, prima ruil. De druk nam verder toe. Even dacht ik een paardoffer over het hoofd te hebben gezien maar Zwart (die dus wit had), durfde het niet aan. Achteraf gezien terecht. Ik gaf nog door slordigheid een pionnetje weg maar de stelling voor zwart was zo sterk dat dit niet meer uitmaakte. Ik gaf er een klap op (beslissende aanval) en het was uit.

Gerard Kastelein moet ook iets dergelijks gedaan hebben aan bord acht tegen Rien van der Molen (1005). Hij won, wie weet heeft hij er ook een klap op gegeven.

Dankzij deze ruime overwinning en een prettig scoreverloop bij onze voornaamste concurrenten gaan we na twee ronden met Onésimus aan de leiding in Klasse 2B.

Tot slot: met de teamspirit is niets mis: Murdoch hoefde niet te spelen, maar bleef ons wel de hele avond aanmoedigen en Lucian Mihailescu, die deze wedstrijd reserve was, kwam ook nog langs om ons geestelijk te steunen. Klasse!

Kijk hier voor alle uitslagen en de stand in klasse 2B van de RSB competitie.

Jan Smit