Door ons erelid Jan van Dijk

Tussen twee gerenoveerde panden hield het antiekwinkeltje zich krampachtig staande, alsof het met z’n schouders die nieuwigheden van zich af wilde houden. De twee etalageraampjes keken boos de straat in, waarbij het z’n deur, in de vorm van en pokdalige neus hooghartig omhoog stak. Het geheel werd nog eens geaccentueerd door een twee-tredig stoepje, dat in de loop der tijden was afgesleten. Een mond, als het ware, van een oud, nukkig baasje. Ik bezag de prachtige, gestileerde letters boven aan de gevel als zijnde diepe, ontevreden rimpels, gegroefd in brokkelend pleisterwerk. Het oude antiekwinkeltje, meer dan honderd jaar overleefd, de dagen meer dan zat.

Eenmaal binnen overrompelde mij de alom aanwezige middeleeuwen, waarmee het interieur van boven tot onder gevuld was. Porseleinen snuisterijen, pikante meubels, naïeve potjes en pannetjes, oude munten, snuifdozen, sierraden in talloze vormen en maten, stoffige boeken en nog veel meer.

Stuk voor stuk vertelden ze hun verhaal en zweverig kon ik een blik werpen in een lang vervlogen, grijs verleden.

“Wat kan ik voor u betekenen?”

Ik schrok me een ongeluk. Achter mij was plotseling de antiquair verschenen en had zijn snerpende vraag gesteld die mij weer met beide benen op de vloer bracht. Ik draaide me om en voor mij stond de rust zelve, de eigenaar van het winkeltje, compleet met ontevreden rimpels, een hooghartige neus, boze ogen en een nukkige mond. Ik zag een stokoude man, wit van het grijs, gebogen als de kromming van zijn tabakspijp, compleet met dekseltje.

“Euh, dat euh, schaakspel daar in de etalage, is dat te koop?”

Vanuit zijn ooghoeken had de oude mij geobserveerd, alsof hij m’n innerlijke roerselen taxeerde om aan de hand van mijn zwakheden zijn prijs te kunnen bepalen. Ik had het mis. Zoals ik meer mis zou hebben op die merkwaardige middag.

Nadat ik mijn gestotter had uitgesproken blies hij een gigantische wolk rook omhoog, hief zijn hoofd, liet het vervolgens weer zakken totdat zijn priemende ogen over z’n neusbrilletje naar mij bleven staren.

“Doet u dat altijd?”, vroeg hij met spottende stem.

“Hoe bedoelt U?”

“Nou, vragen of iets te koop is, in een winkel!”

“Sorry”, mompelde ik, “Ik bedoelde eigenlijk te vragen voor hoeveel dat schaakspel te koop is.”

Terwijl ik sprak, slofte de oude man naar het spel in de etalage. Het theatrale van zijn optreden tot nu toe deed in mij de gedachte opkomen dat de oude een spel met mij speelde. Kijkend naar de over het spel gebogen grijsaard, dacht ik het antwoord te hebben gevonden. Natuurlijk, het was de prijs. Zijn vreemde manier van optreden was er gewoon op gericht een gigantisch bedrag uit m’n zak te kloppen! En weer had ik het mis.

Aangekomen bij het spel, blies hij wederom een wolk rook uit en snerpte:

“Dit spel is niet te koop.”

Even voelde ik een zekere weerstand in mij opkomen en de winkel maar te verlaten. De nieuwsgierigheid won en ik vroeg verbaast:

“Niet te koop?”

“Nee, het is niet te koop, dat zei ik! Maar…,” hier aarzelde hij, “U kunt het toch in bezit krijgen. Maar daar moet u iets voor doen. Het is heel eenvoudig. U en ik spelen een partij. Indien u wint mag u het spel hebben, anders blijft het hier.”

Hij keek mij doordringend aan, maar wachtte mijn antwoord niet af.

“Ziet u, met dit spel heb ik lang geleden grote triomfen behaald. Ik heb me bezworen dit spel nooit voor geld te zullen verkopen. De eer die mij ooit te beurt viel zit in het bord en de stukken besloten. Edoch, zo heb ik mij voorgenomen, indien iemand mij op dit bord verslaat, zal tegelijkertijd de waardigheid er van over gaan naar de nieuwe eigenaar.”

Opeens dwarrelde een gedachte door mij heen. Grote triomfen? Ooit vereerd? Maar dan moet hij een meester zijn geweest. Wie was hij? Euwe, Andersson, Capablanca, Steinitz? Helden uit lang vervlogen tijden. Hier echter had ouderdom alle sporen gewist. Ik kon hem met geen mogelijkheid thuis brengen.

Ik kreeg geen tijd verder te gissen.

“Zullen we dan maar?”, hoorde ik ergens.

Ik speelde de partij van m’n leven. Dat ik verloor was niet te wijten aan mindere sterkte. Er was iets anders. De oude baas was als een spoor in prehistorische klei blijven steken. Hij speelde het spel met verouderde regels. Die was ik totaal ontwend en er klopte niets meer van m’n strategie. Dat werd de reden waarom ik tenslotte naar buiten stapte zonder zijn schaakspel. Ik liep naar de overkant, draaide me om en bekeek nog eenmaal het geveltje.

Niet alleen besprong mij de schaamte, ze is de rest van m’n leven bij gebleven. De wat wazige, maar sierlijke letters, gegroefd in brokkelig pleisterwerk die ik aanvankelijk vertolkte als ontevreden rimpels, vormden tezamen het opschrift:

Max Euwe, Antiquair