Door Jan van Dijk

Hij plantte z’n elleboog op de lessenaar, zwaaide vervaarlijk met z’n vinger en schalde het zaaltje in:

“Daarom, dames en heren, daarom is schaken kunst! Waar het gaat om creativiteit. Waar het gaat om de expansieve verbeelding. Waar het gaat om de vlucht van nobele gedachten, zichtbaar wordend op het veld van eer, vorm gevend aan abstracte spinsels van onze grijze hersencellen, daar wordt kunst geboren als ware het ontstaan uit de schoot van Caissa zelve. Wie kent niet de kunst van Rembrand van Rijn? Hebben ook zijn handen niet voortgebracht wat hij zag? De grootmeester, die kunst uitdacht en maakte! Is schaken ook niet dat wat…?”

Ongeveer in het midden van de tweede rij stak plotseling een schuchtere vinger net even boven enkele verbaasde hoofden omhoog.

Leonardo Baal, begenadigd spreker, uitgenodigd om zijn inmiddels vermaard geworden lezingen, overtuigd van zijn stelling dat schakers kunst bedrijven, stond een moment perplex. Voor het eerst in zijn lange reeks voordrachten werd hij onderbroken. En nog wel op het hoogtepunt van zijn zorgvuldig voorbereide rede. Ietwat beduusd vroeg Leonardo:

“Eh, u wilt iets vragen?”

“Eh, ja sorry dat ik u effe onderbreek, meneer Baal. `t Is heel mooi wat u allemaal op de tafel leg, maar ik ben maar een huis-tuin-en-keukenschaker, meneer Baal. Ik heb `t van me moeder geleerd, dat schaken, en ken me nog goed herinnere, as dattewe we nog maar tien jaar was. M’n pa was net uit z’n lije, schaakte erg goed en die hep `t m’n moeder geleerd. Dus toen ik tien jaar was zoals ik al gezeg hep, hep ik schake geleerd. Heel gezellig was dat. Een keer kwam`r `n oom op bezoek. We hebben `m..,?”

“Dat is best aardig, eh meneer.., hoe was uw naam ook weer?

“De Beukerin, Lou de Beukerin!”

“Meneer De Beukerin, het klinkt best aardig, maar wat wilde u eigenlijk vragen?”

“Ja, kijk, ziet u, dat met die kunst he. Daar snap ik de balle niet van. Kijk, ziet u, u hep die meneer Van Rijn op de tafel geleg en toen zei u, kijk zei u, die hep kunst gemaakt. Nou, neem me nie kwalijk hoor. Maar die hep wel erg lang over z’n kunst nagedacht! As ik op me cluppie met elke zet een nieuwe stelling maak, maar wel iedere keer m’n klokkie mot indrukke dan..,?”

Leonarde Baal, met het uiterlijk van een gerenommeerde aristocraat, rechte neus boven een gekrulde knevel, met kamstreekjes naar achteren verdwijnend haar, dat boven z’n kraag weer omhoog krulde, blikte het zaaltje in, op zoek naar wat goedkeuring voor z’n geïrriteerde terechtwijzing. Abrupt onderbrak hij het relaas van De Beukerin:

“Meneer. Het is u kennelijk ontgaan, dat we het niet hebben over het praktische schaken en schilderen. Uw schaakklok heeft hier geen enkele betekenis. Evenmin is het van belang dat Rembrand van Rijn een penseel gebruikte en u een stuk met uw vingers beroert. Waar het hier om gaat, is de vergelijking met wat U en Rembrand respectievelijk denkt en dacht. Dergelijke fenomenale mogelijkheden vermogen hetzelfde als dat wat scheppen wordt genoemd!”

Dit maakte indruk. Het was muisstil in het zaaltje. Verwachtingsvol keken de toehoorders beurtelings naar De Beukerin en Baal. Wie zal het laatste woord hebben? Baal, met zijn ongetwijfeld knappe uiteenzetting? Of De Beukerin, met z’n eenvoudige waarheid?

“Kijk es, meneer Baal, u ken het allegaar fijn vertelle, maar as ik mot schake zoals meneer Van Rijn schilderde, en da`s wak wou zegge, kom ik helegaar in tijdnood! Nee, meneer Baal, as ik m’n potje begin met m’n eerste zet, dan weet ik geneens wat `t ga worre. Dan ben ik effe Marco Polo. Die ging de wind achterna. Liet `t helegaar over zich heen komme. Da`s avontuur. En da`s schake ook volgens mijn! Hè, da`s `n idee! As U nou n`s een praatuur hou met schake en de avonturen van Marco Polo!!”

Leonardo Baal en Lou de Beukerin zijn er nooit achter gekomen voor wie de handen tenslotte op elkaar gingen. Twijfel knaagde aan Leonardo`s overtuiging en Lou had `t is effe lekker gezegd.

“Kunst!”, riep Marco Polo tegen Rembrand van Rijn, “Ik liet m’n paard in staan. Lette even niet op en jij sloeg het. Kunst, zo kan ik ook winnen!”

“Ach joh,” zei Rembrand, “hier, in het hiernamaals, hebben we plenty tijd. Jouw beurt komt vast ook nog wel! Wij weten in ieder geval hoe we moeten schaken. Voor ons is er geen kunst meer aan. Maar het blijft een leuk spelletje!”