Door Jan van Dijk

“U heb nog `n paar minute, meneer. As u nog vijftien zette mot doen, dan mag u wel opschiete!”

Een-nul voor hem, dacht ik, maar schrok me eigenlijk wezenloos. De laatste trein missen naar Utopia, een cijfer naast de honderdduizend zitten, naast een uitverkocht stadion staan, het leek me allemaal volstrekt onbelangrijk. Hier en nu werd ik met de naderende catastrofe van de vallende vlag geconfronteerd.

Terwijl ik nota bene al zo’n twintig minuten op een zet van m’n tegenstander zat te wachten! De smiecht. Ik had het vermaledijde knopje vergeten in te drukken.

Uiterlijk onbewogen, maar innerlijk ziedend van woede mompelde ik:

“Verschrikkelijk, en niemand in de buurt om me te waarschuwen.”

Een-een, genoot ik.

Ach ja, ik weet het, een zeer geniepige opmerking natuurlijk. Maar wat moest ik anders verzinnen om zijn geniepig leedvermaak op passende wijze te riposteren? Zelfrechtvaardiging gaat mij goed af als het erom gaat m’n ego op een redelijk goed spoor te houden.

M’n opmerking had een onverwacht kleurige uitwerking op de man tegenover mij. Eerst verstarde hij. Dan sloeg het wit van woede toe. Doch snel was er het rood van de notie, wat overging in het roze van analyserende gedachten. Enigszins aangeslagen zei hij:

“We worre geacht zelf op te lette, meneer. Wees blij dat ik niet helegaar m’n mond gehouwe heb!”

Toegegeven, twee-een voor hem. Maar m’n hersens zochten koortsachtig naar minstens een gelijke stand en geloof me, als je purper aanloopt lukt dat onwaarschijnlijk snel.

“Toch aardig dat me nog een galgenmaal wordt gegund.”

De smiecht stond op en zonder nog een woord te zeggen, beende hij weg. Gemakshalve vergetend de balans in consumpties ten mijner gunste in evenwicht te brengen. Toch nog twee-twee voor mij, vond ik.

Ik begon deze, zij het ongewilde, competitie amusant te vinden. Ik pijnigde m’n brein voor een meesterlijke zet in deze, mocht ik de echte partij verliezen. Een feit dat zich indringend aankondigde door het op vallen staan van m’n vlag. Door die hele escapade was ik nog steeds vergeten het knopje van de klok in te drukken. Wat doet een mens in zo’n geval? Vechten tot de laatste adem? Heel erg dapper, dat wel. Maar het zou drie-twee worden. Voor hem. Een duivelse mogelijkheid drong zich aan me op. Gewoon de vlag laten vallen en hem uitermate hartelijk feliciteren met z’n overwinning. Dan zou het toch nog twee-drie zijn! Zover is het nooit gekomen. In de partij “Onberekenbaar” tegen “Achterdocht” ontdekte “Achterdocht” dat een mens inderdaad “onberekenbaar” kan zijn.

“Onberekenbaar” was teruggekeerd met in beide handen een pilsje. Hij zette er een onder m’n neus en zei:

“Zullen we het maar op remise houden?”

Drie-twee…