Door Jan van Dijk

“Getverderrie, ben ik weer voor de koning gezet. Kan ik weer ettelijke aanslagen op m’n leven verwachten. Daar baal ik zo onder de hand behoorlijk van. Sorry hoor, D-pion, maar ik hoop nu echt dat men eens een keer met jou begint.

Dit klagelijk gejammer van de E-pion, die kennelijk over ervaring beschikte, bleef niet onopgemerkt bij z’n buurman, de D-pion.

“Je wordt bedankt. Als D-pion verdwijn ik ook maar al te vaak vroegtijdig in de doos. Man, je moest eens weten hoeveel doden ik als onophoudelijk doelwit al ben gestorven. Trouwens, dat weet jij net zo goed als ik. Ze hebben jou toch ook vaak zat voor de dame gezet?”

Ook dit niet geheel van angst gespeende commentaar van de D-pion ging niet onopgemerkt voorbij aan de C-pion.

“Ach kom nou toch, mensen. Wat staan jullie nou toch te bakkeleien. Nooit van het Damegambiet gehoord zeker? Alleen van het woord gambiet krijg ik al houtworm in m’n keel! Exact zes partijen achtereen fungeer ik al als aanmaakhout!”

Deze relativerende repliek deed de oren spitsen van een ook al zeer ervaren F-pion.

“Ben het helemaal met je eens, C! Ik sta nu op f2, en dat is maar al te vaak een startplaats voor krakkemikkige denkers, die zo nodig hun visioenen achterna denken te moeten hollen via het Koningsgambiet! Nee, E en D, ik begrijp jullie geweeklaag niet zo erg. Wees blij dat jullie nog een rol in het centrum kunnen spelen. C en ik zijn vaak na de tweede zet al verdwenen!”

Het kon niet uitblijven, deze discussie ontging Zijne- en Hare Majesteit, plus de beide Raadsheren natuurlijk niet. En dus, na enig beraad in dit collectief, konden de volgende Koninklijke woorden niet uitblijven:

“Wij”, zo sprak de vorst, “hebben vernomen van ontevredenheid in ons leger. Dat is niet alleen oneervol voor degenen die het aangaan, maar bovenal schaadt het het vertrouwen dat uw vorst in zijn leger stelt. Het moet u toch bekend zijn dat de strijd om ons bestaan nu eenmaal offers vraagt.

Desnoods van u allemaal indien dat uw overheid zal redden. Het gaat om overleven!”

Deze niet geheel van eigenbaat gespeende troonrede bracht ons viertal pionnen toch danig van hun stuk. Natuurlijk vertrouwden ze hun koning en zijn toespraak was indrukwekkend, en even voelden ze zich uitgetild boven het gepeupel. Maar, zo woelde het in hun brein, waren ze, indachtig hun uniform, niet omgeturnd? Als een soort ingepakt deel van het gepeupel? Om als gambietvlees te worden opgeofferd? Eenvoud verdwaald vaak in labyrintisch intellect. Zo ontging het de vorst, dat ook bij geronselde pionnen het eenvoudige benul van lijfsbehoud heerst. Hij overwoog 1.e2-e4…

“Maar eh”, sputterde E.

“Precies!”, beaamde D.

“Wat je zegt!”, sprak C.

“Zo is’t maar net”, gromde F.

Uiteindelijk besloot de vorst tot 1.b2-b4!? Deze willekeur werd hem echter noodlottig. B was zeer spoedig verdwenen en al vrij snel werd de rest van de witte stukken opgeborgen. Een jaar lang werden ze niet opgesteld; de koning durfde niet meer. Doch met de zwarte stukken zo dicht in hun nabijheid, dat zij elkaar konden horen, merkten de witte stukken dat die zwarte tegenpartij immer met dezelfde problemen worstelden. Sterker nog, zij waren de echte onschuldigen. Was het immers niet zo, dat wit altijd begon?