Door Jan van Dijk

Tijdmachines zijn ook al niet meer als wat ze zijn geweest. Dacht ik via z’n achteruit naar een ver verleden te kunnen reizen, zette ik hem per ongeluk in z’n vierde en spoot met gierende lichtfibraties naar een onmogelijke toekomst. In plaats van de oorsprong van het schaakspel te zullen ontdekken, werd ik geconfronteerd met het mogelijk absolute einde er van.

Ik neem het u niet kwalijk als u mij op dit moment bezijden het normale plaatst. Ziet u, ik hoor hier niet thuis. Ik hoor in het jaar 2110. Daar en toen zijn tijdmachines zo normaal als hier je scooter. In die tijd overkwam mij het voornoemde ongelukje en belandde in 2884.

Na die escapade spoot het rotding ineens terug naar deze tijd, anno 2013. Helaas, m’n biogyromaat wilde ineens niet erg meewerken. En die dingen hebben ze hier niet, kan hier ook niet gemaakt worden. Vandaar mijn verblijf alhier.

Ik heb mij in uw wereldje goed kunnen aanpassen. Ben getrouwd en kon zonder de bemoeienis van de overheid vier kinderen inbrengen. Overigens denk ik nog vaak terug aan mijn Esmeralda in 2110, die als tijdverdrijf niet te versmaden was. Maar toen, in 2884…

Ik belandde precies in een smeulend vuurtje van sprokkelhout.

Terwijl de vonken onder mijn machine vandaan spetterden ontwaarde ik plots twee mensen. Maar vooral dat zij naakt waren. Puur natuur in een omgeving dat ook niet anders te omschrijven viel. Verlegen draaide ik me om, onder het gemompel van een schuchter excuus. Het getik van een vinger op mijn schouder deed mij omdraaien en ik stond oog in oog met twee prachtige mensen.

“Adam de Tweede”, zei hij, “En dat is mijn vrouw, Eva de Tweede.”

Ik schrok me rot. Die waren vast ergens uit ontsnapt. Edoch, bloedserieus zei de man dat ik me geen zorgen hoefde te maken. Ze waren als enigen uitverkoren deze wereld te overleven en mochten opnieuw beginnen, echter alleen als zij dat zelf wilden. De wereld zou een nieuwe kans krijgen, maar ik moest echter snel vertrekken als een nieuwe start kans van slagen zou kunnen hebben.

Er zou dus niet meer geschaakt kunnen worden. ’t Zou uit zijn. Afgelopen. Tot daar en niet verder met de oude wereld. Maar wél weer opnieuw. Adam- en Eva de tweede kregen een week de tijd…

Haast ongemerkt waren er boven hun hoofden aureolen verschenen. Of ik wilde of niet, ik moest ze wel geloven. Ik kreeg toen een geniaal idee.

Ik vroeg hen om een gunst. Of ik na een kwartier nog één keer terug mocht komen. Dat mocht.

Bij mijn terugkomst overhandigde ik hen een geschenk en reisde terstond terug naar hier.

Die nacht heb ik niet geslapen. Voortdurend dwaalde mijn blik naar de grote open plek op mijn boekenplank. Nog steeds zie ik de verbaasde blik van Adam de tweede en Eva de tweede toen ik hen mijn 35-delige wereldgeschiedenis schonk.

Ten einde raad pakte ik een takje met veel blaadjes uit de vaas op het dressoir en per blaadje mompelde ik: zullen ze wel, zullen ze niet, zullen ze wel, zullen ze niet…