Ingezonden door ons oud-lid Jaap Staal

Er stapte een nieuw lid de club binnen en aan mij viel de twijfelachtige eer te beurt hem op zijn speelsterkte te testen. “Harry”, stelde hij zich voor en dat was even slikken, want dat is ook mijn naam.

We lootten om de kleur en hij begon: 1. b2-b4.

“Wat is dat voor een rare zet?” liet ik mij ontvallen en hij: “Dat is de Orang-oetanopening.”

“Hè?”

“Kent u het verhaal niet? New York 1924. Het eerste grote treffen tussen de vooroorlogse en de moderne meesters. Tartakower, die ook toen al niet tot de allerjongsten behoorde, was een beetje bang voor de nieuwe ideeën. Die jonkies openden niet met e4 of d4, maar met c4 of Pf3, en met zwart antwoordden ze op d4 met Pf6. Griezelig. Om zijn zenuwen te kalmeren bracht hij een bezoek aan de dierentuin. En dat hielp. ’s Middags opende hij hypermodern: 1. b4. Na de partij vroeg zijn tegenstander hoe hij aan die zet kwam en Tartakower antwoordde dat, hij op het idee kwam toen hij de orang-oetans bestudeerde. En sindsdien heet 1. b4 de Orang-oetanopening.”

We speelden vervolgens zwijgend verder. En ondanks 1. b4 wist ik de partij te winnen.

“U hebt het niet goed gedaan”, zei ik. “U hebt de nulde zet vergeten en die is in deze opening uitermate belangrijk.”

“De nulde zet?”

“We spelen er nog één en dan speel ik 1. b4. Maar ik ga even naar de bar.”

Ik kocht een banaan, ging weer zitten, pelde de vrucht, at hem op en speelde toen 1. b4. “Zo spelen orang-oetans.”

Overigens verloor ik deze partij. Zei Donner niet, dat orang-oetans niet kunnen schaken?

Kale Harry