De Vice-Weltmeister en de overwinnaar van de Weltmeister
Door Wim Westerveld
Fietsend door de Oostmaaslaan zocht ik naar de plaats in het rijtje woningen waar mijn schaakvriend Ruud Maliangkay gewoond had. Het enige pand dat destijds door de stadsvernieuwing was overgeslagen omdat Ruud, verwikkeld in het wereldkampioenschap correspondentieschaak, geweigerd had zijn huis te verlaten. Het zichtbare onderscheid van zijn woning met de rest van de straat bleek intussen ongedaan gemaakt en was net als Ruud zélf geheel uit het straatbeeld verdwenen.
Alles stond er spic en span bij.
Ik reed door naar het Van Assendelftplein waar het monument voor Ruud moest staan. Een eerbetoon van de buurtbewoners aan hun geliefde Vice-Weltmeister: grootmeester Rudolf J. Maliangkay.
Het monument, een schaaktafel met plaquette, werd een half jaar na Ruuds dood op 5 juli 2011 door zijn vriend Jan Timman onthuld. ‘Schaakgrootmeester onthult schaakmonument in Rotterdam’.
De schaaktafel was er echter niet meer. Wel een vreugdeloos tric-trac tafeltje en een carré van afwijkende tegels in het plaveisel op de plek waar het monument voor Ruud ooit had gestaan. “Weggehaald door de gemeente meneer”, reageerde een opgeschoten jongeman op mijn vragende blik. De zichtbare tekenen van Ruuds leven in het Lusthofkwartier van Kralingen zijn dus geheel uitgewist, bedacht ik mistroostig.
Ik leerde Ruud eind jaren zestig kennen. Een stukje ouder dan ik was hij; geboren in 1943. Zijn actieve carrière als bordspeler had hij toen al achter de rug. Hij speelde nog wel, eerst bij Westen Regina en later een paar jaar bij Schiebroek, maar de echte drive was er niet meer. Die was er wel toen hij nog erg jong was. Op zijn twaalfde (!) werd hij in 1955 lid van Westen Regina en op zijn dertiende (!) was hij al kampioen van die vereniging, één van de schaakclubs waaruit onze club Erasmus is voortgekomen. Op zijn zestiende (!) werd hij in 1959 jeugdkampioen van de RSB en in de twee daarop volgende jaren wist hij zijn titel te prolongeren.
Begin jaren zeventig, ik denk in het seizoen 1970-1971, speelden we samen in een ijzersterk Schiebroekteam met o.a. zijn broer Hennie. Maar hij deed niet altijd mee. Hoewel de echte gedrevenheid dus achter hem lag, was hij ook toen nog een bijzonder sterke speler die niet zozeer gemotiveerd werd door competitie als wel door de waarheid. In iedere stelling zocht hij naar de beste zet.
Toen ik in het tweede van Volmac Rotterdam speelde, eerst in de hoofdklasse en later in de eerste klasse, deed Ruud nog geregeld mee als invaller en niet zonder succes. Hoe goed hij nog was bleek in 1980 toen hij samen met Rini Kuijff en Bert Enklaar het Zwolle weekend toernooi won.
Maar toen ik met Ruud kennis maakte was hij toch in de eerste plaats kunstenaar. Prachtig werk kwam er uit zijn handen met meestal het schaakspel als onderwerp. Hoe trots was hij niet toen zijn eerste tentoonstelling in Lantaren het Venster, toen nog in de Gouvernestraat, geopend werd door Max Euwe. Ruuds werk werd diverse malen geëxposeerd bij grote schaaktoernooien en is opgenomen in de collecties van diverse musea.
Wat zou het mooi zijn als zijn werk weer eens te zien zou zijn bij een schaaktoernooi!
De schaakdrive kwam in de negentiger jaren in alle hevigheid terug in het leven van Ruud. Een vijftiger was hij inmiddels en full-time met schaken bezig, correspondentieschaak wel te verstaan. Ik ben in die periode een paar keer bij hem thuis geweest in de Oostmaaslaan.
Het huis van Ruud ademde schaken; zijn kunstwerken aan de muur, twee PC’s die dag en nacht aanstonden, aangesloten op databases en schaakengines die overigens toen veel zwakker waren dan nu en die het correspondentieschaak nog niet vermoord hadden. En in het centrum hiervan de meester zelf: Ruud, gekleed in een trainingspak waarvan ik de indruk had dat hij er ook mee naar bed ging. Een war-room, waar geen plaats meer was voor vrouw en kinderen.
Die totale toewijding had hem wereldkampioen moeten maken. Hij kwam ver maar net niet ver genoeg. Na vijf jaar hard werken, geconcentreerd en geïnspireerd blijven, werd GM Ruud Maliangkay in een toernooi dat in 1999 begon en in 2004 eindigde met 10 uit 16 tweede in het 16e wereldkampioenschap correspondentieschaak.
Een geweldige prestatie en een prestatie waarvan ik denk dat hij daarmee de meest succesvolle schaker ooit van Erasmus is geweest. Ruim voor Leo Kerkhoff (de jeugdkampioen van Nederland in 1964) en Rob Witt (de jeugdkampioen van Nederland in 1970).
Een zachtaardige, innemende en evenwichtige man, maar paradoxaal genoeg ook monomaan en in zekere zin compromisloos.
Het karakter van een schaker laat zich op twee manieren kennen. De manier van schaken en die was bij Ruud wetenschappelijk, weloverwogen en agressief en … de manier waarop de schaker zijn stukken verplaatst. Bij Ruud was het alsof hij een penseel in zijn hand had als hij de schaakstukken verschoof en een geometrisch kunstwerk leek te creëren. Trefzeker en precies. Hier een correspondentiepartij van hem tegen GM Bang. Een principieel en hoogstaand theoretisch openingsduel met originele wendingen in het middenspel. Typisch Ruud.
Rudolf J. Maliangkay vs Erik B.H. Bang, 1999
De schakende broer van Ruud, Hennie Maliangkay, was een jaar jonger en in alles zijn tegenpool.
Tegenover het bedachtzame, introverte en zachtaardige karakter van Ruud stond de impulsieve, extraverte en soms opvliegende natuur van Hennie. Hennie en Ruud waren gelijk de krekel en de mier als in de beroemde fabel van Jean de La Fontaine.
Uiterlijk leken ze al helemaal niet op elkaar alhoewel bij beiden duidelijk zichtbaar was dat het genetisch materiaal dat ze in zich meedroegen zijn oorsprong vond in het Verre Oosten. Maar terwijl Ruud in zijn fysiek, fysionomie en motoriek de Javaanse jongen was, leek Hennie op een kwikzilverachtige explosieve Chinees. Toch werden ze vaak door elkaar gehaald. Ik herinner me een gebeurtenis, mij verteld door Hennie, waarvan diezelfde Hennie danig onder de indruk was. Tijdens een Hoogovenschaaktoernooi liep Hennie op het strand van Wijk aan Zee toen Max Euwe zijn pad kruiste en op hem toekwam met de woorden: "Dag meneer Maliankay, hoe gaat het met u ?" Daar heb je het weer, dacht Hennie, die in tegenstelling tot zijn broer Euwe niet persoonlijk kende, ik word weer eens verward met mijn broer. "Nee, u vergist zich, dat ben ik niet", antwoordde Hennie. "Maar u bent toch Hennie Maliangkay, de broer van Ruud?", sprak Euwe. Ongelofelijk vond Hennie dat. Nooit eerder had hij met Euwe gesproken noch was Hennie ooit aan hem voorgesteld. Hoe kon Euwe, die met zoveel mensen te maken had, weten wie hij was?
Net als Ruud was Hennie beeldend kunstenaar. Beiden zaten in de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR), ook wel aangeduid als de contraprestatie. Destijds, eind jaren zeventig begin jaren tachtig, was ik gemeenteambtenaar en zijdelings betrokken bij de uitvoering van de BKR en zo kwam ik de broers ook aan dat front tegen. Als je tot de BKR toegelaten was, had je recht op een uitkering en een ateliervergoeding. Daartegenover moest de kunstenaar kunstwerk inleveren, de contraprestatie. Het ingeleverde werk werd getaxeerd en aan de hand van de waarde en de hoogte van de uitkering werd de zogenaamde voorzieningsperiode berekend. Na afloop van de voorzieningsperiode moest de kunstenaar opnieuw een kunstwerk inleveren om voor een bepaalde periode (de voorzieningsperiode) recht te behouden op de uitkering, enzovoort, enzovoort. Als de kunstenaar verstek liet gaan en niet leverde of als het werk geweigerd werd, verviel zijn uitkering en zat hij dus zonder geld. Onder de kunstenaars zaten nogal wat werkers van het laatste uur, maar zo bont als Hennie het maakte waren er niet veel. Hennie maakte er een gewoonte van om pas in de avond voorafgaand aan de inleverdatum het in te leveren doek op zijn ezel te zetten en dan de nacht door te werken om vervolgens het doek nat en wel in te leveren. Het scheelde soms niet veel of het doek werd geweigerd en misschien is dat ook wel eens gebeurd. Typisch Hennie.
Hoe verschillend Ruud en Hennie ook waren, ze hadden ook iets belangrijks gemeen. Hun volstrekte autonomie. Dat is iets wat een kunstenaar eigen is en wat kunstenaars zo aantrekkelijk en bewonderenswaardig maakt voor mij. Ruud beleefde zijn autonomie tussen de muren van zijn atelier en later van zijn war-room, Hennie daarentegen trok erop uit en organiseerde van alles en nog wat.
Een aan schaken gerelateerd voorbeeld daarvan was het feest dat hij op woensdagnacht 21 april 1971 organiseerde in AMVJ Rotterdam. Een ludiek snelschaaktoernooi met zeer aparte regels naar de ideeën van Hennie. Enkele punten uit het wedstrijdreglement:
- iedere winnaar was verplicht een drankje te nemen;
- bij remise moesten beide spelers verplicht een drankje consumeren;
- voor iedere vijf alcoholische consumpties werd een extra schaakpunt toegekend;
- protesten konden in de ideeënbus gedeponeerd worden.
De AVRO Go-Go-girls poogden de spelers af te leiden; de resterende concentratie werd door de band weggespeeld. Hans Ree won de eerste prijs (een boor), verder sleepte Jan Timman een zaagje in de wacht en Rob Hartoch een spons. De bekende schaakorganisator Berry Withuis had aanvankelijk de leiding van dit evenement, maar moest halverwege afhaken na teveel drank.
Het was een onvergetelijke schaaknacht, mailde deelnemer Rob Witt me. Begrijpelijkerwijs kon hij zich echter niet meer herinneren of en zo ja hoe hij de volgende dag thuis in Amsterdam terecht was gekomen.
Zoals hij leefde, schaakte Hennie ook. Voor het avontuur en met alle risico’s van dien. In tegenstelling tot zijn broer wilde Hennie altijd vluggeren. Ik heb vaak tegenover hem gezeten en kon er dan op wachten dat zijn h-pion naar voren stormde en ik één of meer stukoffers naar mijn hoofd geslingerd kreeg. Het was altijd een kwestie van aanval afslaan of verbrand worden.
Zijn finest hour beleefde Hennie op 6 januari 1988. Met enige vrienden en een sponsor was Hennie erin geslaagd de driemaandelijkse vergadering van de Grand Masters Association (GMA) naar Rotterdam te halen. De GMA was de organisatie van Kasparov, Bessel Kok, Timman e.a. die de FIDE buiten spel trachtten te zetten.
Het ging Hennie c.s. niet om die vergadering maar wel om de daaraan gekoppelde simultaan-wedstrijden. In totaal 145 amateurschakers, onder wie Hennie, namen het op tegen Karpov, Timman, Seirawan, Ljubojevic, Kavalek en wereldkampioen Kasparov. Alleen Karpov en Kasparov moesten twee remises toestaan. Maar Kasparov verloor ook een partij. Van Hennie Maliangkay. In 46 zetten.
In de Nieuwe Revu werd de gebeurtenis als volgt beschreven. 'Misschien was het vermoeidheid die Kasparov parten speelde, misschien was het de onverwacht zware tegenstand die hij op twee andere borden te verduren kreeg. Hoe het ook zij, Kasparov gaf Maliangkay de kans om terug te slaan. En zo geschiedde. Steeds langer moest de wereldkampioen over zijn zetten nadenken. Steeds hartgrondiger siste en gromde hij voor zich uit. Steeds opgewondener raakte het publiek, dat voelde dat er een sensatie in de lucht hing. Er volgde, aldus Maliangkay "een flitsend gevecht in het centrum", en na 46 zetten gaf de wereldkampioen op. Even flitsend snel als hij zijn stukken had verzet schudde hij Hennie Maliangkay de hand en langzaam drong tot het publiek door wat dit betekende. Een stormachtig applaus brak los.'
In De Tijd van 15 januari 1988 beschreef Hennie zelf wat er gebeurd was en gaf hij de partij met licht en hilarisch commentaar.
Gary Kasparov - Hennie Maliangkay, schaaksimultaan, 6 januari 1988
Vanaf de jaren negentig kwam ik Hennie nog maar zo nu en dan tegen want het caféleven had ik vaarwel gezegd. Hoe het precies verder met het leven van Hennie is gegaan weet ik niet. Ik hoorde op een gegeven moment wel dat hij steeds meer in de war raakte. Hennie heeft zijn broer Ruud een paar jaar overleefd maar daar zal hij nauwelijks weet van gehad hebben, getroffen als hij was door een vroege dementie.
Wim Westerveld