125 jaar geleden

Een bijzonder jaar, 1894. En zeker op schaakgebied in Rotterdam. Op 13 september 1894 werd de Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging (N.R.S.V.) opgericht. Een prachtige geschiedschrijving over de oprichting is opgenomen in De Rotterdamse Variant! 100 jaar N.R.S.G. Wilhelm Steinitz van Peter Bulthuis. Deze is hieronder integraal na te lezen.

In de tweede jaargang van het Tijdschrift van de Nederlandse Schaakbond (1894), blz. 187 e.v., kunnen we lezen dat er bijna nergens in ons land zoveel werd geschaakt als in Rotterdam. De afdeling van de bond telde niet minder dan 56 leden! Deze afdeling vergaderde (zo noemde men in de negentiende eeuw het houden van clubavonden, red.) het Leeskabinet aan de Gelderse Kade, een club naar Engels voorbeeld. Er waren nog andere clubs van 10 a 20 leden. Bovendien schaakte men veel thuis. Aldus ‘het Tijdschrift’.

Om te kunnen schaken in het Leeskabinet, zo blijkt uit het verhaal in ‘het Tijdschrift’, diende men allereerst lid te zijn van het Leeskabinet, en vervolgens van de schaakclub, wat alles bij elkaar in het eerste jaar op  f 15,50 kwam te staan, in de volgende jaren  f 12,-. Geen bedragen om van omver te vallen, zouden we nu zeggen, maar J.E. van der Pot, bibliothecaris van het Rotterdamsch Leeskabinet, heeft in een boekje uit 1948 uit de doeken gedaan, hoe deze vork omstreeks 1900 precies in de steel zat.

Een handarbeider in de loodwitfabrikatie te Rotterdam met een werkweek van 80 uur verdiende  f 8,- per week, tot hij ten gevolge van de overal elders inmiddels verboden fabrikagemethode gek werd of verlamd raakte. Een hoofdarbeider, een onderwijzer, verdiende 8,- tot  f 12,- per week, en mocht zich gelukkig prijzen met zijn goede, vaste betrekking. Genoemde inkomsten waren onvoldoende om een schamele huishouding op karige wijze aan de gang te houden.

Hoewel het lidmaatschap van Leeskabinet met schaakclub grote voordelen bood, want men kon elke middag en avond schakers aantreffen in het Leeskabinet, was dit voorrecht voor slechts weinigen weggelegd in Rotterdam, ‘een dromerig provinciestadje met geen andere onrust in de straten, dan die van het paard voor de tram en voor de sleperswagens en voor drie (zegge drie!) eigen rijtuigen’ (aldus Pot). Van de Oldenbarneveldtstraat zette een waggelend stroomtrammetje eenzaam koers door de weilanden naar Delfshaven en verder naar Schiedam, over het koolaspad aan de voet van de dijk. Een enkeling bezat reeds een fiets, een rijwiel voordien alleen voor het racen benut (aldus Frans Netscher, vriend van Couperus).

Van de Bondsleden, die dit lidmaatschap met dat van het Leeskabinet combineerden, kwamen er hooguit 20 a 25 regelmatig opdagen. Introductie was er niet bij. Eén van de bestuursleden werd grove hooghartigheid verweten (“U is geen partij voor mij”). Bovendien sloot het Leeskabinet om 23.00 uur; – zoals bekend beginnen sommige schakers dan pas. Deze inventarisatie van het schaken in Rotterdam in ‘het Tijdschrift’ uit 1894 besloot met een pleidooi voor het oprichten van een ‘vrije schaakclub’; en dat werd de ‘Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging’, met ingang van 1895 buitengewoon lid van de Nederlandse Schaakbond.

Dit waren de leden: Van Dantzig (president), Kramer (vice-president), Van Haeften (secretaris-penningmeester), Lantsinck (commissaris van het materiaal), Van Boxtel, De Visser, Van der Voo, Blauw, Boonsma, Fransen, Van Hulst, Kramer, Maus, Stok, Vonk, Wagner, Weeber en De Wit (leden). Deze schakers vergaderden op dinsdagavond in een lokaal van café Rondeel aan de Hoogstraat.

Maar Rotterdam schaakstad? Na het eigengereid optreden van de N.R.S.V. kwam er een boze, relativerende brief van de her Geverding jr. in ‘het Tijdschrift’ te staan. “Als wij in aanmerking nemen dat Rotterdam een stad is met ongeveer 230.000 inwoners en dat de pas opgerichte club N.R.S.V. het niet verder kon brengen dan tot geloof ik, 18 leden, waaronder minstens 6 van het Leeskabinet afkomstig zijn, en dat hier misschien slechts een 100 a 150 schaakspelers gevonden kunnen worden, dan mogen wij, dunkt mij, gerust aannemen, dat in de provinciesteden veel drukker wordt geschaakt. De twee kleine clubjes alhier hebben nooit eenig teken van leven gegeven; één hiervan hief zelfs geen contributie; deze of de andere vergaderde in een kroegje onder het spoorwegviaduct! Zóó kunnen er nog wel meer zijn!”

De oprichting van de N.R.S.V. was een muisje met een staartje. ‘Het Tijdschrift’ meldde al in december 1894 dat de lieve schaakvrede in Rotterdam weer was hersteld. “Het Leeskabinet zal het ongetwijfeld, door werken in eigen kring, zóóver brengen, dat schaken dé uitspanning wordt van alle leden van het Leeskabinet, en de Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging moge alle schaakkiemen tot zich trekken en opkweeken, die om welke reden dan ook, in de atmosfeer der eerste niet kunnen aarden. Waar het doel, schoon even uitnemend, tweedelig is, kunnen in de toekomst ontmoetingen wellicht niet, doch botsingen zeker voorkomen worden.”

Na deze diplomatieke tekst werden de schakers in het Leeskabinet zwaar gekapitteld. Met mocht een afdeling van de bond niet met een club verwarren! Dat bijna alle bondsleden in Rotterdam toevallig ook lig waren van het Leeskabinet, deed niet ter zake. De schakende leden van het Leeskabinet waren in de ogen van de bond geenszins de meerderen van de leden van het nieuwe N.R.S.V. Het afdelingsbestuur (dus de schakers in het Leeskabinet) diende de vergaderingen in zodanige lokalen te houden dat deze voor alle bondsleden onvoorwaardelijk toegankelijk zouden zijn. Reprimande op reprimande!

Niet alles is gedocumenteerd – nog minder is terug te vinden. De zeer snelle oprichting van het ‘Rotterdamsch Schaakgenootschap’ op 29 december 1894 maakte wel duidelijk, dat de schakers in het Leeskabinet zich de strenge directieven van de Nederlandse Schaakbond hadden aangetrokken.

De heer G.A. van Haeften, secretaris-penningmeester maar bovendien oprichter van de ‘Nieuwe Rotterdamse Schaakvereniging’, overleed in 1895.

Er vonden in die jaren regelmatig vriendschappelijke ontmoetingen plaats tussen het R.S.G. en de N.R.S.V., waarbij de N.R.S.V. doorgaans werd geklopt. Tot de N.R.S.V. in de jaren ’20 en ’30 zeer hoge ogen ging gooien in het landelijk circuit. Landskampioen in 1931: even heel eenzaam aan de top, maar dat was ook al weer snel voorbij. Pas in 1965 vonden de voormalige rivalen in schakend Rotterdam elkaar in het ‘Nieuw Rotterdams Schaakgenootschap’ (N.R.S.G.), een club die weldra nog verder zou worden uitgebreid, maar daarover aanstonds.