Een blik op de speellijst bevestigde mijn vermoeden. Ik moest tegen hèm. Niet lang daarna kwam hij op me af met die karakteristieke geamuseerde grijns op het gezicht en sprak hij op de licht zangerige toon die hem eigen is: “Wij spelen Wim.”
Even later zaten we tegenover elkaar. “Hebben we al eens gespeeld?”, was zijn vraag en ik wist niet zo goed of dit nu een welgemeende vraag was of dat hij me slechts wilde herinneren aan een pijnlijke ervaring.
We hadden inderdaad al eens gespeeld. Ik was door hem in een soort moeras getrokken waarin ik objectief gezien wel beter stond, maar waar een fout levensgroot op de loer lag. En die maakte ik.
“Ja, we hebben al eens gespeeld en jij won”, zei ik afgemeten. Hij kneep zijn ogen dicht om als het ware ongestoord in zijn herinnering te kunnen graven. “O ja”, zei hij na een korte pauze en zijn gelaatsuitdrukking verraadde binnenpret, “jij greep naar je hoofd onder de uitroep: ‘ach, een blunder gemaakt.’”
Dat hij zich dát herinnerde en niet iets schaaktechnisch is veelbetekenend. Hij lijkt het schaakspel geheel anders te beleven dan wie dan ook en dat heeft iets verontrustends. Je krijgt er geen vat op, je weet niet wat je te wachten staat. Dat ‘anders’ beperkt zich overigens niet tot het schaakbord.
Een paar maanden geleden liep ik met mijn vrouw in de buurt van Scheveningen op een vrijwel verlaten strand. Een eenzame man kwam ons tegemoet. Híj was het en in tegenstelling tot mijzelf leek hij totaal niet verrast. We gaven elkaar een hand en gingen vervolgens ieder ons weegs. Enige weken later stond ik in het winkeltje van het Franciscus Gasthuis op zoek naar iets leuks voor de zieke die we gingen bezoeken. “Dag Wim”, hoorde ik plots, en daar stond hij weer, als uit het niets opgedoken.
Hij is een illusionist, vol gekmakende magische goocheltrucs. Als je tegen hem schaakt lijkt het alsof er een Joegoslaaf tegenover je zit die ‘balletje, balletje’ speelt. Als je denkt dat het om de koningsvleugel gaat en het balletje daar ergens onder ligt, dan blijkt het balletje onder de damevleugel te liggen. Als je denkt dat het gevecht om het centrum gaat, schuift hij ineens de h-pion naar voren. Je hebt helemaal niets aan openingskennis, noch aan algemeen positionele overwegingen. Je bent geheel aan jezelf overgeleverd als hij op schijnbaar willekeurige manier zijn stukken ontwikkelt.
En hij straalt eigenlijk maar één ding uit: winnen of verliezen doet er niet zoveel toe, we gaan lol maken!
Maar vergis je niet, hij is een sterke speler: in zijn jonge jaren één van de beste jeugdspelers van Nederland en nu één van de beste spelers van de schaakclub. Een begaafd tacticus vooral, vol trucs.
Twee jaar geleden vroeg ik hem waarom hij niet mee wilde spelen in het KNSB- team. Tot mijn verrassing zei hij dat hij niet op zaterdag kon spelen, want dan speelde hij competitie. “Wat voor competitie?”, vroeg ik nieuwsgierig en ik verwachtte eerlijk gezegd al het andere behalve de competitie waaraan hij de voorkeur bleek te geven. “Tennis”, zei hij achteloos. En nadat ik van mijn verbazing bekomen was, zag ik het voor me. Dezelfde onverwachte trucs. Korte balletjes over het net, ballen die druipen van het effect, afgewisseld door snoeiharde klappen en dan ineens een onderhandse service. Een soort Nick Kyrgios, de bad man van het professionele tenniscircuit.
Enfin, een lange inleiding als opmaat voor de beschrijving van de tweede partij die we tegen elkaar speelden.
Ik had me voorgenomen de partij zo overzichtelijk mogelijk te houden, want ik wilde niet nog eens in het moeras terechtkomen. Een illusie natuurlijk. De opening laat zich eigenlijk niet beschrijven. Met zwart speelde ik normale zetten, maar hij leek daardoor juist aangemoedigd te worden onbetreden paden te bewandelen.
En toen hij in deze stelling Tg3 deed met maar één begrijpelijk doel, namelijk een kwaliteitsoffer op g4, begon ik me serieus zorgen te maken. Onzin natuurlijk, het is een slechte zet in bedenkelijke stelling. Maar op mij had het effect, te beschrijven met de zenuwachtige gedachte: ‘o jee, daar heb je het al.’
Na enige tijd had ik me hervonden en toen mijn tegenstander geheel tegen zijn gewoonte in een tactische wending had gemist, leek het pleit beslecht. Zijn stelling leek getroffen door een bommentapijt en vertoonde alleen nog maar kraters.
In deze stelling overwoog ik aanvankelijk 1. .. Lh6 om na 2. g3 dameruil uit de weg te gaan met 2. .. Dc8 om optimaal te kunnen profiteren van de witte gatenkaas. Maar toen ik wat dieper keek, zag ik dat hij niet onmiddellijk g3 hoefde te spelen maar met 2. Dxd8 Taxd8 eerst de dames zou kunnen ruilen om pas dan 3. g3 te spelen.
We zouden dan de volgende stelling bereiken.
En hier zag ik dat wit een nare dreiging heeft, namelijk 4. Kb1! met stukwinst want mijn paard op e5 moet nu wijken en dan volgt 5. Lxg4 hxg4 6.Txh6 en zwart heeft een stuk minder voor twee pionnen.
Ho! Stop! Verboden toegang! Moeras! Houd het in vredesnaam simpel vriend, sprak ik mezelf toe en ik ruilde de dames met 1. .. Dd5. En zo ging ik een eindspel in met twee pionnen meer dat ik even rustig technisch dacht uit te kunnen spelen. Dat hij het loperpaar had, leek me niet zo’n probleem. Dat was het dus wel. Plotseling ging hij erg goed spelen en verrichtten zijn lopers wonderen bij het tegenhouden van mijn pionnen.
Ik begon, enigszins vermoeid, één en ander te missen zonder dat het de winst helemaal vergooide. Maar ik kon niet verhinderen dat ik uiteindelijk met nog maar 5 minuten op de klok het beruchte eindspel van loper en paard tegen kale koning moest zien te winnen met niet veel meer kennis in huis dan dat ik zijn koning naar het hoekveld van de kleur van mijn loper moest zien te jagen. En juist toen dat technische deel van de partij op het punt van beginnen stond, stak hij zijn hand uit met de woorden: “Ik neem aan dat je wel weet hoe dit moet.” Blijkbaar was de lol er voor hem af.
“Leuke partij”, zei hij nog. Zonder een spoor van teleurstelling.
Wim Westerveld