Jaren geleden maakte ik deel uit van een ambtelijke projectgroep die de opdracht had gekregen de ontwikkeling van een Nationaal Historisch Museum voor te bereiden. Zoals bekend hebben we dat karretje met vaste hand in de poep gereden.
Gelukkig zijn alle betrokkenen toch nog goed terecht gekomen. Over de verantwoordelijke minister van toen las ik onlangs dat hij de vaste columnist van de Telegraaf is geworden. Ik ben benieuwd of hij nog terug gaat komen op ons mislukte avontuur nu er in de Tweede Kamer weer stemmen opgegaan zijn om het nog eens te proberen met zo’n Nationaal Historisch Museum.
Enfin, zoals zo vaak en zeker in dit geval is de reis interessanter dan de bestemming. De werkbezoeken op kosten van de belastingbetaler waren stuk voor stuk plezierig en interessant, maar wat mij betreft haalde niets het bij ons bezoek aan het ‘Haus der Geschichte der Bundesrepublik Deutschland’ in Bonn. Dat was in 2006. Wij kwamen voor de zogenaamde vaste opstelling, maar daar had ik al gauw weinig aandacht voor. De verkenning van het museum en de wijze waarop je een Nationaal Historisch Museum zou kunnen inrichten heb ik dan ook geheel overgelaten aan mijn collega’s. En die, bekend als ze waren met mijn passie, hadden daar alle begrip voor.
Want wat bleek? Er liep, o heerlijk toeval, op dat moment een bijzondere tijdelijke tentoonstelling in datzelfde museum: ‘Zug um Zug-Schach, Gesellschaft, Politik’.
Ik slenterde langs een verzameling schaakspellen en andere aan schaken gerelateerde museumstukken die de verandering van de samenleving gedurende meer dan 800 jaar zichtbaar maakten. Ik bekeek een originele Enigma, de codeermachine van de Wehrmacht en de Kriegsmarine waarmee de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog hun berichten versleutelden. Het apparaat diende als illustratie van het verhaal hoe de grote wiskundige Alan Turing en een drietal vooraanstaande Britse schakers (Hugh Alexander, Harry Golombek en Stuart Milner-Barry) de Duitse codering kraakten.
Verder zag ik een kopie van de beroemde Schaakturk.
Reuze interessant allemaal, maar dat alles viel toch in het niet bij een schaaktafel (en twee fauteuils), die op een verhoging waren neergezet. Het meubel bleek niets minder te zijn dan de originele schaaktafel waaraan Spassky en Fischer in 1972 hun legendarische match om het wereldkampioenschap gespeeld hadden.
Starend naar die tafel overkwam me een gevoel van geluk bij de herinnering aan die opwindende tijd van toen. Helder voor mijn geest kwamen de explicaties van Jan Hein Donner bij de partijen van de match in het stampvolle Amsterdamse literaire café de Engelbewaarder, de nachtelijke analyses van de afgebroken partijen en niet te vergeten de tv-uitzendingen in de avond met Max Euwe, zijn ietwat dommige sidekick Willem Jan Mühring en de telefonades tijdens de uitzending met Donner die zijn mening gaf over de partij die die dag gespeeld was. Donner sprak dan als een autoriteit die een nog grotere autoriteit boven zich wist: Euwe, door Donner stelselmatig met ‘grand maître’ aangesproken.
Op dat moment en in dat museum kreeg de term ‘historische sensatie’ voor mij een voelbare lading. Ik kende de term wel, gemunt door de befaamde cultuurhistoricus Johan Huizinga, maar tot dan was het een abstract begrip voor me gebleven. Huizinga doelde met het begrip ‘historische sensatie’ op de emotie die men kan beleven bij een direct contact met het verleden. En dat was precies wat er daar en toen met me gebeurde.
Onlangs beleefde ik opnieuw een ‘historische sensatie’, eveneens verbonden met het schaakspel. Ditmaal had ik de sensatie te danken aan mijn schaakclub Erasmus of eigenlijk aan de corona epidemie, maar dat tribuut is me eerlijk gezegd te wrang. Ik geef ‘de eer’ toch liever aan de SV Erasmus en dat zit zo.
Noodgedwongen heeft de club als gevolg van het coronavirus de deuren moeten sluiten, maar ze heeft nieuwe deuren geopend naar een virtuele club op internet. Behuizing is gevonden bij Lichess, een internetsite die ik nog niet eerder kende. Op maandagavond spelen we een toernooitje met ruim twintig clubleden. Rapid, tien minuten per persoon, zonder increment. Nu speelde ik wel al op internet bij de commerciële site ICC, maar uitsluitend nerveuze vluggertjes van drie en de laatste tijd vooral van één minuut. Rapid speelde ik nooit eerder.
Sinds februari, 70 geworden met corona op de loer, behoor ik tot de kwetsbare groep in de samenleving. In ieder geval kwetsbaar voor het virus, maar laten we wel wezen, bij het vorderen van de leeftijd ook steeds meer kwetsbaar voor het blundervirus. Dat bedaagde rapid tempo van tien minuten bevalt me dan ook wel en ik ben, buiten het toernooitje van mijn club op maandagavond, ook op andere dagen rapid gaan spelen op Lichess. En zo liep ik zomaar tegen een nieuwe historische sensatie aan.
Met wit bereikte ik tegen ene Speedrun3524, gezegend met een tamelijk indrukwekkende rating, de volgende stelling.
Wit is aan zet en dat ben ik dus. Een overzichtelijke stelling. Wit heeft een pion minder, maar de zwarte koning heeft nog geen goed heenkomen weten te vinden. De witte loper snijdt de zwarte rokade de pas af. Wit lijkt dus voldoende compensatie te hebben, maar wits loper staat in en als die weggaat naar een ander veld dan e3 speelt zwart Pd2 met kwaliteitswinst. Wat te doen?
Mijn eerste reflex was dan ook Le3, maar dan rokeert zwart en staat hij gewoon een gezonde pion voor. Het fijne van dat bedaagde rapid tempo is dat je zo nodig even rustig kunt nadenken. En dat deed ik. En ineens kwam er een herinnering boven borrelen. Een hele bijzondere. Wacht eens. Heb ik deze stelling niet heel lang geleden al eens gezien? En was dat niet iets met een dubbel torenoffer waar ik toen ongelovig naar heb zitten staren met een gevoel van: hoe is dit mogelijk? Dat moet meer dan 50 jaar geleden zijn geweest.
Ik weet het weer, dacht ik tijdens de rapidpartij: het was een partij van de Hongaarse grootmeester Zoltán Ribli, één van de drie Hongaarse musketiers Adorjan, Sax en Ribli dus. Maar hoe ging dat? En toen zag ik het, gedreven door een zoete herinnering die zich afspeelde op mijn zolderkamer alwaar ik de stelling op een gewoon bord voor me had. Het was zo’n moment waarop mijn levenslange passie voor het schaakspel geboren werd.
Om daar weer mee geconfronteerd te worden is met recht een historische sensatie. Het zijn niettemin gevaarlijke bespiegelingen als je speelt, want tien minuten lijken veel, maar het is ook weer zo voorbij en toen ik eenmaal alles weer in mijn actieve bewustzijn had teruggeroepen speelde ik snel:
1. La3 Mijn tegenstander speelde nu zonder aarzelen het geplande 1. .. Pd2 en na 2. Db4 kwam onmiddellijk 2. .. Pxf1 waarop Ribli’s en nu ook mijn reuzenzet 3. Td1!! volgde. Een moeilijk te voorziene zet. Wit laat dat zwarte paard rustig staan op f1 en maakt er juist gebruik van nu zwart even niet kan profiteren van wits onverdedigde onderste rij. Zwart staat verloren.
De partij Ribli-Imre uit 1968 (in dat jaar moet ik die partij ook gezien hebben) ging verder met 3. .. De6 4. Db5+ Dc6 5. De5+ De6 6. Dxg7 en zwart gaf op. Hij verliest have en goed zoals dat heet. In mijn partij volgde 3. .. De6 4. Db5+ Dc6 5. De5+ De6 en toen was ik op mezelf aangewezen en zag ik het even niet 6. Db5+ Dc6 7. De5+ De6 maar nu zag ik het wel 8. Dxg7!
Mijn tegenstander speelde nog lang door met een toren minder en even later met toren en paard minder, maar moeilijk was het niet meer.
Wim Westerveld