1. Wat was het eerste schaakboek dat je onder ogen kreeg?

Ik leerde schaken op mijn 12e of mijn 13e. Mijn vader, die bij de Shell werkte, had het mij al eens eerder willen leren, maar ik had toen blijkbaar nog geen interesse.

Enige tijd (jaren?) later, toen mijn vader aan het werk was, keek ik uit lichte verveling maar eens in een kast vol met boeken en oude 78-toeren elpees.

Ik weet niet of ik er bewust naar zocht, maar ik vond daar een dun, lichtgrijs boekje over schaken. De titel weet ik niet meer, maar het was waarschijnlijk ‘Inleiding tot het Schaakspel’ van Max Euwe. Ik begon te lezen en was blijkbaar zo gefascineerd, dat ik het in één keer uitlas.

Vanaf dat moment had het schaakspel mij in zijn greep en begon mijn schaakcollectie.

Bij boekhandel Den Draak in Vlaardingen kocht ik vrijwel alle beschikbare schaakboeken van de Oost-Duitse uitgever Sportverlag Berlin. Bekende Russische grootmeesters schreven over opening, middenspel en eindspel. Die boeken legden de basis voor mijn schaakkennis.

Ik woonde in Vlaardingen, aan een mooi, groot plein met vijf woonblokken speciaal voor Shell-personeel. In 1970, nadat Feyenoord de Europa Cup had gewonnen, werd ik, samen met zo’n 10 vriendjes waarvan de meesten ook op het plein woonden, lid van zowel de voetbalclub als de schaakclub van de ROVS (Rotterdamse Ontspannings Vereniging SHELL), op de mooie locatie De Vijfsluizen. Hoe het kwam dat we met zijn allen op schaken gingen weet ik niet meer, maar na een paar jaar was ik nog maar als enige over. Waar mijn vriendjes haast allemaal beter waren in voetbal, heeft het schaakspel mij nooit meer losgelaten.

Het geluk wilde dat mijn grootvader, de (bij Hillegersberg) welbekende Frans Damen, ook een schaker was. We hebben heel wat middagen gevluggerd, wat ongetwijfeld ook aan mijn schaakniveau heeft bijgedragen. Van hem kreeg ik voor Sinterklaas mijn allereerste schaakspel. Een mooi zwart/wit bord met stukken, model Staunton. Ik heb daarmee vijf partijen tegen mijn vader gespeeld en ze alle vijf gewonnen. Mijn vader heeft daarna nooit meer een schaakstuk aangeraakt…

2. Welk schaakboek heb je als laatste gelezen?

Deze vraag vind ik wat moeilijker te beantwoorden, omdat ik eigenlijk geen ‘lezer’ ben. Een groot deel van mijn collectie bestaat namelijk uit openingsboeken en daar blader je meer doorheen dan dat je ze leest. Eén boek dat ik echter recentelijk zelfs twee keer gelezen heb, is geen openingsboek maar ‘Applying Logic in Chess’ geschreven door de schaaktrainer Erik Kislik

Het boek bevat allerlei facetten van spelverbetering en wat me vooral fascineerde was dat hij meermaals sprak over concepten en inzichten die ik nog nooit ergens anders beschreven had gezien. Het is een nogal lijvig boek, zeker gezien de gehanteerde schrijfstijl, maar ik vond het zeer de moeite waard.

Eén openingsboek wil ik toch wel noemen, en dat is ‘Keep It Simple 1.d4’ van de Duitse GM en schaaktrainer Cristoph Sielecki. Sielecki is ook erg actief voor Chessable en op YouTube. Zoals uit de titel blijkt is het boek een wit-repertoire met 1. d4, met de basisopzet 1. d4 2. Pf3 3. g3 enzovoorts. Zijn repertoire is allesbehalve simpel en eenvoudig, maar beoogt een ‘simpele’ en eenduidige structuur op het bord te krijgen, die niet de nieuwste theorie weergeeft maar juist daardoor de tegenstander op onbekend terrein kan krijgen. Waardoor wits betere kennis van de finesses de kans op succes vergroot.

3. En welk schaakboek heeft het meeste indruk op je gemaakt en waarom?

Deze vraag is bijna nog moeilijker te beantwoorden. Na vijf decennia schaken zijn er uiteraard meerdere boeken die in verschillende periodes indruk gemaakt hebben.

Als eerste wil ik toch zeker noemen ‘Michail Tal’ van de onvolprezen schaakauteur (en meer) Hans Bouwmeester en journalist/schaker Berry Withuis. En de Tovenaar van Riga met zijn prachtige aanvalspartijen hoeft eigenlijk verder ook geen betoog.

Later kwam ik in aanraking met het boek ‘Schaak met verstand’ van M. Blaine en J.F.S. Rumble. Zij vroegen Max Euwe als medeauteur, waardoor het boek zijn uiteindelijke vorm heeft gekregen. “Uitgaande van een aantal eenvoudige militair-strategische wetten worden de fundamentele waarheden van het schaakspel op heldere wijze ontwikkeld en uitgewerkt.” (Euwe).

Juist de logica en de helderheid van het boek spraken mij enorm aan. Ik denk dan ook dat dit boek een grote invloed heeft gehad op mijn schaakontwikkeling.

Wie later van grote invloed is geweest op mijn schaakdenken is de Amerikaanse IM Jeremy Silman. Eén van de bekendste schaakauteurs, die vooral uitblonk in het voor de ‘gewone’ amateur inzichtelijk maken van een manier van denken om tot de ‘beste’ zet te komen, middels zijn systeem van ‘imbalances’: de onbalans tussen de witte en zwarte legers en het daaruit kunnen afleiden van een logisch plan. Denk daarbij aan koningsveiligheid, ruimtevoordeel, pionnenstructuur, materiaalverschil, initiatief en dergelijke.

Vooral het verschil tussen loper en paard was een stokpaardje van Silman, waar ik later zelf veel van heb kunnen profiteren. Ik heb dat nergens anders zo goed uitgelegd gezien en had er eerder ook nooit zo bij stilgestaan. Een loper en een paard krijgen meestal wel een waarde van drie punten, maar ze zijn niet altijd evenveel waard!

De laatste jaren heb ik ook veel plezier gehad van de boeken van de Deense GM Lars Bo Hansen. Hij heeft een voor mij heldere en duidelijke manier van schrijven en zijn stokpaardje is het onderverdelen van schakers in vier categorieën: ‘Reflectors’, ‘Theorists’, ‘Pragmatics’ en ‘Activists’. Afhankelijk van in welke helft van het spectrum logica / intuïtie en het spectrum feiten / algemene concepten een schaker zich bevind, komt hij in één van de 4 categorieën terecht.

Dit kan bijvoorbeeld helpen met hoe je een tegenstander uit een andere categorie het beste kunt bestrijden en hoe juist niet. Met behulp hiervan ontwikkelde Hansen een uitgebreider model van strategisch denken, waarbij juist de menselijke factor een grote rol toebedeeld krijgt, en niet alleen de schaaktechnische factor. Denk daarbij aan speelstijl, speeltempo, tijdnood, team- of individuele wedstrijd en dergelijke.

We spelen niet alleen tegen het bord, waar vooral Silman de nadruk op legt, maar ook tegen een tegenstander van vlees en bloed met zijn voorkeuren, sterktes en zwakheden. Zelf probeer ik een soort mix van beide denksystemen te hanteren. Voor mij is schaken ook zeker een psychologische strijd, niet alleen met de tegenstander, maar ook met jezelf om te proberen optimaal te presteren onder de diverse omstandigheden.

Tot slot wil ik nog een schaakauteur en trainer vermelden, de jonge Zweedse GM Axel Smith. Zijn originele boek ‘Pump Up Your Rating’ heeft mij ook weer nieuwe inzichten gegeven om (hopelijk) tot spelverbetering te komen.

Zoals uit mijn boekkeuzes blijkt vind ik dus vooral die schaakboeken interessant, die een onderwerp beschrijven vanuit een originele invalshoek die ik eigenlijk nergens anders zo beschreven heb gezien.

Met veel plezier en verwachting geef ik het stokje nu over aan mede Feyenoord-supporter Jan Smit.

Ton Dulk