Met dank aan Ton Dulk loop ik nu met een rood-wit stokje. Gelukkig gaat dit fenomeen niet gepaard met een aangelijnde herdershond en een grote duistere zonnebril en is mijn enige taak dit stokje zo snel mogelijk over te gooien naar een clubgenoot, die zichzelf vervolgens ook richting de jaarlijkse schaakstukjes gouden griffel verkiezingen mag proberen te schrijven.

Ik wil mezelf niet direct een boekenwurm noemen, maar mocht reïncarnatie inderdaad bestaan, dan maak ik toch wel een grote kans dat ik als zodanig de wereld opnieuw zal begroeten. Naast een uitgebreide stripverzameling vind je in mijn huis een collectie boeken waar de doorsnee dorpsbibliotheek enige jaloezie bij zou kunnen voelen.

Daaronder uiteraard flink wat rood-wit materiaal, zoals de 25-jarige jubileumuitgave van mijn voetbalclub (1933), met verhalen over wedstrijden waarin een heuse leverworst viel te verdienen voor het winnende team. Graag had ik ook uitgebreid verslag gedaan van het boek dat mij ooit diep getroffen heeft, als feest (nou ja…) van herkenning, het onvolprezen meesterwerk en nummer 1 op mijn boekenlijstje: ‘Catcher in the Rye’ van J. D. Salinger.

Mijn laatste aanwinst wil ik ook niet onvermeld laten: ‘New Year’s Eve in Lan-Fang’ van dr. R.H. van Gulik, diplomaat, wetenschapper en schrijver van onder andere de rechter Tie boeken. Van dit boekje uit 1958 bestaan slechts 200 exemplaren (ervan uitgaande dat er niets gesneuveld is in de loop der jaren). Van Gulik schreef dit boek in Beirut en liet het drukken voor zijn vrienden en familie ter gelegenheid van het nieuwe jaar.

‘Helaas’ zal ik me dit keer moeten beperken tot de deelverzameling ‘schaakboeken’, gelukkig valt daar ook genoeg over te vertellen.

1. Wat was het eerste schaakboek dat je onder ogen kreeg?

De meesten van ons zullen zich bij deze vraag middels de geestelijke tijdmachine verplaatsen naar de start van hun glanzende schaakcarrière. Niet geheel onverwacht zien we dan een oververtegenwoordiging van ene dr. M. Euwe en als ik deze vraag zou beantwoorden in de geest van wat het eerste boek over schaken was dat ik serieus als zodanig las, bestudeerde, vergat, opnieuw las en bestudeerde, dan kom ik ook niet verder dan deel 1 van de serie ‘Praktische Schaaklessen’.

Als gevolg van bovenstaande factor: ‘vergat’, las ik vaak weer vanaf de eerste bladzijde de wijze lessen van onze nationale schaakheld. Het gevolg was, dat ik de minoriteitsaanval van het damegambiet behoorlijk goed onder de knie kreeg, want daar begon het boek mee. Veel verder kwam ik niet. Later ontdekte ik, dat een ander deel in deze serie (ik dacht deel drie) een veel interessantere herhaling was van het oorspronkelijke ‘Oordeel en Plan’. Voor de beginnend schaker een aanrader, zeker eind jaren ’70.

Ik wil nog wel twee andere eerste schaakboeken noemen, hoewel u dan misschien zult opmerken, dat dat niet mogelijk is. Hiervoor moet inderdaad even buiten de box gedacht worden. Het ene boek 1 heb ik nooit gevonden en het andere boek 1 heb ik slechts enige minuten in bezit (…) gehad. Hoe zit dat?

Ik leerde schaken rond mijn tiende van mijn vriend Loekie (later nog een gevierd reclamester) in een flatportiek in de Petrarcastraat in Lombardijen. Volgens mijn vrouw komen uit dat deel van Rotterdam geen echte Rotterdammers en ik zou daaraan willen toevoegen: misschien ook geen echte schakers. In ieder geval was Loekie dat niet, want hij leerde mij onder andere de verlengde paardensprong. Een voorbeeld van deze verlengde paardensprong is: Pb1-c4. Of: Pe4-h5. Een gewone paardensprong kon ook natuurlijk, paarden zijn ook maar beesten, maar al met al was dat nogal verwarrend. Je kreeg er nachtmerries van, wat die paarden allemaal niet konden. Jarenlang heb ik nog in mijn nooit gevonden eerste boekje gezocht naar openingen en partijen met een verlengde paardensprong.

Mijn tweede eerste boekje ligt wat gevoeliger. Het ging om een pocketuitgave waarin de match Spassky – Fischer werd beschreven. Ik was blijkbaar zo enthousiast over deze clash, dat ik dit graag als eerste boekje in mijn verzameling had willen opnemen. Met deze laatste zin zou de Vlaamse schrijver Herman Brusselmans ook heel tevreden geweest zijn, want hoe je een eerste boekje in een verzameling kunt opnemen is een raadsel.

Maar goed, het was een tijd, waarin mijn vader een dictatoriaal bewind voerde en als minister van huishoudelijke financiën mij voorzag in een zakgeld, dat door de inflatie niet wilde aangroeien tot enige proporties. Een singletje koste in die tijd rond de 4,95 Hollandse florijnen en vergde een half jaar stug doorsparen. Tegen de tijd dat ik voldoende geld had, was het plaatje niet alleen uit de top 40 verdwenen, maar ook uit de platenzaak. Zo’n tijd was het.

Het matchboekje kostte meer dan een singletje, dus moest er een list verzonnen worden. De list eindigde bij de deur van de boekenwinkel, alwaar ik door de eigenaar in mijn kraag gegrepen werd en ik in een achterafkamertje na wat lichte folteringen toegaf, dat ik niet echt de bedoeling had gehad om het zorgvuldig onder mijn jas verstopte matchboek af te rekenen. Het feit is gelukkig verjaard, behalve dan in mijn geheugen. Sommige dingen vergeet je minder snel dan de inhoud van Euwe’s leerboeken…

2. Welk schaakboek heb je als laatste gelezen?

Ik lees vaak meerdere boeken tegelijk. In de trein naar mijn werk lees ik een ander boek dan ’s avonds in bed, terwijl ik in bed ook nog eens verschillende boeken lees, al naar gelang mijn stemming, vermoeidheid of interesse van het moment. Datzelfde geldt eigenlijk ook voor mijn schaakboeken. Door de jaren heen heb ik mijn schaakboek interesse verlegd van openingsrepertoire naar biografieën en toernooiverslagen.

De laatste tijd heb ik toch weer wat openingsboeken aangeschaft, maar niet meer de boeken waarin alleen variantentakken met illustratieve partijen zijn opgenomen. Ik probeer nu openingsboeken te vinden waarin de ideeën achter de varianten veel uitgebreider worden uitgelegd, daar moet voor mij echt de nadruk op liggen. Ik wil begrijpen wat ik speel en waarom ik dat speel. In dat kader lees ik op dit moment drie boeken, die wat mij betreft wel aan mijn wensen tegemoet komen:

– The King’s Indian Defense, Konikowski en Bekemann, JBV Chessbooks 2019
– First Steps: King’s Indian Defense, Andrew Martin, Everyman Chess 2019
– The Torre attack, move by move, Richard Palliser, Everyman Chess 2012

In mijn ideale leven zou ik een schaakbord op tafel hebben staan, deze boeken ernaast en iedere dag wel een beetje boekenkennis transporteren naar de eerste de beste hersenkwab waar nog wat plaats was. Maar het leven is vaak minder ideaal, het gaat nog even duren voor ik de laatste bladzijdes heb omgeslagen. Waarna ik tot de ontdekking zal komen, dat ik het meeste alweer vergeten ben.

3. En welk schaakboek heeft het meeste indruk op je gemaakt en waarom?

Een vraag die niet zou misstaan bij het eindexamen Nederlands voor zeer ver gevorderden met als specialisatie: ‘Schaken’. Zo’n vraag waarbij je denkt: “Elk antwoord is goed, als mijn verhaal erbij maar goed is”. Dan begint de twijfel te knagen, want er zijn vele boeken waarvan ik het vermoeden heb dat zij aan de criteria voldoen. Die twijfel werd nog groter toen ik ter gelegenheid van het rood-witte stokje eens in mijn behoorlijk uitgedunde schaakbibliotheek ging neuzen.

Even een klein uitstapje naar mijn schaakbibliotheek. Tegenwoordig zullen het nog een stuk of 50, 60 boeken zijn, dat zijn er ooit honderden geweest. In de tijd dat ik correspondentieschaak speelde (daarover later meer) had ik van elke denkbare opening wel een boekje, want je kunt je moeilijk laten verrassen door de huisvariant van je wit-Russische opponent, die als enige weet, dat je vooral geen 6. Pe2 moet spelen, want dat verliest in 28 zetten.

Zo had ik alles wat NIC uitgaf aan boeken en bladen, de hele Oost-Duitse openingsserie die Ton Dulk al beschreef de vorige keer, allerlei obscure openingsboekjes zoals ‘Der Geier’ van Stefan Bücker, maar ook de Van Geet opening, want je wilt je tegenstanders toch een keer verrassen nietwaar? Ik had een abonnement op het legendarische blad: ‘Schaakbulletin’ en je kon me regelmatig vinden in de onder schakers overbekende Haagsche (schaak-)boekhandel Van Stockum Belinfante, tegenwoordig verhuisd naar het Spui en je vindt er geen enkel schaakboek meer.

Toen het correspondentieschaak werd gekaapt door dammers, mens-erger-je-nieters, backgammon- en doedelzakspelers met voldoende budget voor een krachtig schaakprogramma, was voor mij de lol er al snel af. Mijn schaakboeken zette ik te koop, een paar overleefden mijn opruimwoede omdat ze over openingen gingen die ik ook in het normale schaak speelde of omdat ze me toch net te dierbaar waren om weg te doen. Ik wrijf nu even een traan uit mijn linkerooghoek, want met name mijn verraad aan Schaakbulletin doet nog steeds verdriet.

De genomineerden in willekeurige volgorde:

1. Oom Jan leert zijn neefje schaken, Albert Loon en dr. M. Euwe, div. uitg., 1935 ev

Dit boekje begint met de fameuze zin: “Oom Jan is de lievelingsoom van Jan”. Zo’n boek moet mij natuurlijk wel aanspreken. De eerlijkheid gebied te zeggen, dat ik dit boek nooit gelezen heb, in ieder geval niet wat er allemaal nog na die eerste zin is neergepend. Ik kreeg het voor de eerste keer onder ogen, toen het inhoudelijk niet veel meer voor me kon betekenen. Toch heb ik hier op dit moment na enig speurwerk vijf (!) exemplaren weten op te duiken, de oudste versie was de zevende druk, de nieuwste een 25e druk uit 2003.

Waarom toch genomineerd? Dit boekje kom ik regelmatig tegen in tweedehands boekwinkeltjes, op rommelmarkten en in kringloopwinkels. Ik koop ze altijd, omdat ik vaak collega’s vertel van mijn schaakavonturen bij Defensie. Als ze dan enthousiast vertellen dat hun zoon of dochter ook interesse heeft in schaken, bied ik ze geheel vrijblijvend als een zendeling in de tropen deze kinderbijbel voor beginnend schakers aan. Als ze later nog eens een rubriek moeten vullen met de vraag: “wat was je eerste schaakboek”, dan komt Oom Jan weer tot leven.

2. Tweehonderdvijftig jaar Correspondentieschaak in Nederland, L.C.M. Diepstraten, uitg. Van Spijk, 1991

Ik begon rond 1981 met correspondentieschaak, iets wat ik met enorm veel plezier heb gedaan en alleen daarover kan ik nog wel een paar artikelen schrijven met anekdotes over pogingen tot omkoping, motorrijden in trance, schaakborden op het kraambed, expres uitgestelde overwinningen en vertaalcabaret uit Praag. Na meer dan twintig jaar, één deelname aan het NK (29e, gedeeld laatste) en een onwaarschijnlijk hoge rating, waarvan ik kan zeggen dat hij volkomen eerlijk is bereikt, vond ik het welletjes, zoals ik al eerder vertelde.

In 1991 was alles redelijk in de hand, de computers speelden nog geen rol van betekenis en Leo Diepstraten liet dit prachtige boek het levenslicht zien. Een mooie mix van historische feiten, anekdotes en (niet geannoteerde) correspondentiepartijen. Onder correspondentieschakers waarschijnlijk een must-have, of dit boek erg bekend is bij de reguliere bordschakers betwijfel ik.

3. Max Euwe, biografie van een wereldkampioen, A. Münninghoff, uitg. Keesing, 1987

Dit is één van de boeken die de opruimwoede heeft overleefd. Alexander Münninghoff schreef een wat mij betreft zeer onderhoudende biografie over het leven en schaakpartijen van Max Euwe. Tot mijn grote verbazing kreeg ik enkele weken geleden een mailtje uit Polen van één van mijn schaakvrienden daar, die vertelde dat hij de biografie van Euwe gelezen had. Hij merkte op, dat Euwe wel een betere biografieschrijver had verdiend.

Omdat over smaak niet te twisten valt, heb ik hem uitvoerig bedankt voor de meegestuurde foto’s van het toernooi uit 1953 in Zürich en hem alleen verteld, dat Alexander Münninghoff bij ons toch een zeer gewaardeerd schrijver is en zijn opmerking mij dus wel verbaasde.

4. De Koning, J.H. Donner, uitgeverij Bert Bakker, 1987

Wat moet je hier nog over vertellen? Hein Donner schreef zijn ‘Schaakstukken’ op onnavolgbare wijze. Als je niet van schaken houdt, kun je toch van dit boek houden. Als je wel van schaken houdt, is dit boek een feest van herkenning.

Leg het niet op je nachtkastje, want je loopt het risico dat je blijft doorlezen en getallen op je wekker ziet, die je niet geheel bekend voor komen. Zo’n boek, waarvan het jammer is dat je de laatste bladzijde nadert.

5. Is schaken alléén logisch denken?, F. Naerebout, uitg. Van Goor Zonen, jaar onbekend, maar zeker voor 1960

Op de jaarlijkse rommelmarkt van Tinte viel mijn oog op een doos onder de boekenkraam, waarin ik met mijn zevende zintuig iets schaakachtigs meende te ontwaren. Het bleek een bananendoos te zijn vol met prachtige, merendeels bejaarde schaakboeken, zoals: ‘Die Praxis meines Systems’ uit 1930 van Nimzowitsch, het internationale toernooi Zaanstreek 1946 en meer van dat soort fraais.

Het boekje van Naerebout gaat in op de psychologische aspecten van het schaken, geheel volgens de belofte van de titel, maar het heeft veel weg van een cabaretoptreden van Wim Kan. Zo staan er tekeningen in van gezichten, met expressies die verband houden met onterechte nederlagen, remise in gewonnen stelling, winst in verloren stelling (daar meende ik even Henk Ochtman te herkennen), kortom, meer lachen dan wetenschappelijk onderbouwd. Wat mij dan wel weer nieuwsgierig maakte, hoe dacht men in die tijd over de psychologie bij het schaken?

6. Zürich International Chess Tournament 1953, David Bronstein, uitg. Dover, 1979 (Engelse vertaling van het oorspronkelijke werk uit 1960)

Ik weet niet precies wat de oorzaak is, maar toernooien uit vervlogen tijden hebben een magie om zich heen hangen, waar Harry Potter nog jaloers op zou worden. Misschien komt het, omdat toen het aantal grootmeesters van betekenis veel beperkter was (niet gefactcheckt) en die er waren voor een deel mythische proporties hadden? Of is het gewoon omdat het over een tijd gaat, die niet de onze was en daarom sowieso van enige magie voorzien was?

Ik ben er niet uit, maar ik weet wel dat namen als Smyslov, Bronstein, Keres, Reshevsky, natuurlijk Euwe (die voorlaatste werd) en alle anderen bij mij een nostalgie oproepen die totaal onlogisch is, omdat ik in 1953 nog in het ruggenmerg van mijn vader op en neer trilde. Dat toen ook nog ‘ruggemerg’ zonder ‘n’ heette. De Amerikaanse vertaler omschrijft de schrijfstijl van Bronstein als: “krachtig en vol passie voor het spel”. Ik sluit me daar graag bij aan! Harry Potter zou zeggen: Aparecium!!!

And the winner is … by unanimous decision:

De Koning!

“In the end it’s always a King who wins ..”.(Jan Smit, 2020)

Inmiddels heb ik Jaap van Meerkerk weten te manipuleren om het stokje over te nemen.

Dit verhaal draag ik op aan Aat Vink, Rotterdams kunstenaar in (bijna eeuwige) ruste. Hij is niet mijn neefje, maar een boezemvriend, die in zijn laatste dagen vroeg of ik nog één keer met hem wilde schaken. Ja Aat, liefst nog duizenden partijen…

Jan Smit