Net als mijn gewaardeerde voorganger en teamlid Mischa van Vlaardingen is het schaken mij niet met de paplepel ingegoten. En dat kan je zien, willen jullie ongetwijfeld opmerken??
De eerste keer dat ik in mijn (zeer) jonge jaren met dit voor mij toen mysterieuze spel in aanraking kwam, gebeurde dit op een mistroostige zondagmiddag tijdens een radio-uitzending via Hilversum 1. In de voor hem archaïsche stijl sprak de weledele heer Lodewijk Prins weloverwogen een zet uit in een radioschaakpartij ‘met den geïnteresseerde luisteraar’, namelijk “Bisschop Ferdinand 1 naar Bernhardus 5.”
Prins die met meerderen in de schaakwereld, inclusief de KNSB, gebrouilleerd was en raakte, was aldus degene die het kleine minuscule schaakzaadje in mijn brein had geplant. Daarna kon ik vaak vertwijfeld en met bewondering naar de diagrammen in de krant kijken, waarin magische figuren verward door elkaar heen stonden. Later op de middelbare school kwam het Eureka-moment.
Eén van mijn klasgenoten, A.P.J. de Vreede (Ton), de latere illustere teamcaptain van Volmac Rotterdam in de 90-er jaren, leerde mij de loop der stukken kennen. Door het naspelen van vele toernooipartijen uit de in die jaren gebruikelijke toernooibulletins – onder andere van de hand van de in onze schaakwereld befaamde en vriendelijke communist Berry Withuis – begon bij mij het schaakvirus een vruchtbare bodem te vinden.
1. Wat was het eerste schaakboek dat je onder ogen kreeg?
De deeltjes van Bouwmeester waren de eerste schaakboeken die ik onder ogen kreeg en ik als een kleine schat koesterde (1975 heb ik nog dubbel Wim).
Het was de tijd (1963) waarin onder andere de onderlinge strijd van schoolschaakteams hoogtij vierde en ik door Ton de Vreede geïntroduceerd werd bij SV Rotterdam, dat floreerde onder de inspirerende leiding van Justus de Hooge. Daar speelden in die periode robuuste spelers in het eerste tiental zoals dr. Bergma, Jongsma, Sandifort, Van Baarle, Sammelius, Vreeken, Ten Kate, Kuypers en even later Jan Timman, Hans Böhm en Jaap van den Herik.
Al spoedig werd ik door De Hooge in staat geacht in het vierde team van deze toen nog grootse en rijke club te acteren en mocht ik in een exclusieve simultaan tegen de in dat jaar (1965) door Corry Vreeken gecharterde Bobotsov het nederige hoofd buigen. Milko Bobotsov had voordien het Hoogovenschaaktoernooi op de gedeelde 10e plaats met Donner en Zuidema afgesloten. Het jaar daarna was in een identieke sessie Nona Gaprindasjvili de simultaangever. Het werd een agressieve Siciliaan tegen een bescheiden en zachtaardige dameswereldkampioen.
Van de V&D-simultaanseance 1968 herinner ik mij slechts dat ik de legendarische Mikhail Tal de gehele partij vol bewondering aanschouwde; niet alleen vanwege zijn spel, maar ook door de manier waarop hij met zijn invalide hand al kettingrokend sigaretten verslindend langs de borden snelde. Hij was met recht een magische verschijning. Voor de liefhebber zoals ik, mag ik het boek ‘The life and games of Mikhail Tal’, met de bijnaam de ‘tovenaar van Riga’ van harte aanbevelen
Van Ton de Vreede kreeg ik in latere jaren ook nog de allereerste delen van het ‘New in Chess’ magazine inclusief de eerste YearBooks en openingsdelen.
De uiterst sympathieke Justus de Hooge, die overigens de grootste particuliere schaakboeken-bibliotheek van Nederland bezat, met Geurt Gijssen (de internationale arbiter) als goede tweede, bewerkstelligde mijn deelname aan het jeugdkampioenschap van Rotterdam in 1966; uiteraard nadat ik de voorrondes met vlag en wimpel had doorstaan. De finalerondes, die samen met het RSB-kampioenschap in het Atriumgebouw aan de Karel Doormanstraat werd gehouden, brachten mij echter geen eeuwige faam en glorie, mede door deelname van latere mastodonten zoals onder andere Cor van Wijgerden en Hans Böhm.
Vorig jaar herfst werd ik door ons medelid Coen van der Bijl verrast toen hij mij eraan herinnerde dat wij tijdens dit kampioenschap ook de degens hadden gekruist. Het toernooiboekje had hij nog bewaard en ik heb vol nostalgische gevoelens onze partij uit die periode nagespeeld. Het was Schots!!
Hetzelfde jaar (13 september tot 8 oktober 1966) werd ook een zonetoernooi in Den Haag gespeeld waarin Jan Hein Donner participeerde. Tijdens dit toernooi fungeerde ik meerdere malen als notulist van de partijen, waarbij ik door Berry Withuis als vaste man aan Donner werd gekoppeld. Je zat dan naast de tafel met het schaakbord en combattanten, en noteerde de zetten die later in het bulletin werden verwerkt en uiteraard op een demonstratiebord werden vertoond.
In die tijdspanne heb ik een bijzondere bewondering gekregen voor ‘De Bohemien’ Donner, die ik meermalen mocht bedienen met het halen van sloffen Caballero en flessen melk om de nicotinevergiftiging te doven. Het werd een toernooi waar hij tot zijn grote teleurstelling als gedeelde vierde/vijfde eindigde met Velimirovic, waarbij de derde plaats door een blunder van Pfleger in de laatste ronde tegen Kavalek aan zijn neus voorbijging.
In dit toernooi beleefde ik nog de geboorte van een in die tijd zinderend nieuwtje. Onder mijn ogen werd door Velimirovic aan onder andere de Hongaar Bilek, de toernooiwinnaar Gligoric en Lev Polugajevski de beruchte Velimirovic-Attack van het Siciliaans voor het eerst getoond.
2. Welk schaakboek heb je als laatste gelezen?
Dat is dus – hoe kan het ook anders – het boek van Alexander Munninghoff, ‘Hein Donner The Biography’. In eerdere bijdragen is dit al uitvoerig beschreven en aanbevolen.
In het in 1987 verschenen boek ‘De Koning’, waarin zijn 382 meest spraakmakende columns in diverse bladen zijn verzameld schreef hij als voorwoord onder andere het volgende citaat: “Op 24 augustus 1983 kreeg ik een hersenbloeding, net op tijd want op je 56e schaak je minder goed dan op je 26e. De tijd om naar iets anders om te zien is allang aangebroken, maar je zou liever je tong afbijten dan dat toe te geven. Daarvoor ben je schaker.”
Dat U het maar weet!!!
Hein Donner schrok niet terug voor confronterende uitspraken waarmee hij menigeen feilloos wist te beledigen, althans volgens de slachtoffers. Hein vond slechts dat de waarheid (gelijk zijn protégé Withuis) niet verbloemd diende te worden. Over zijn aartsrivaal Lodewijk Prins schreef hij op 6 december 1965 in ‘De Tijd’ een epistel met de titel ‘Bah’. Hier refereerde hij aan het landskampioenschap van betrokkene. Citaat: “Het is wel treurig dat een speler van dit niveau officieel als de sterkste Nederlandse schaker moet gelden. Welke indruk zal dit in het buitenland maken?”
Ook het artikel in de Avenue van augustus 1968 werd berucht onder de titel ‘Vrouwen en schaken.’ Citaat: “Vroeg of laat moest het er van komen. Ik heb het zien aankomen en ik heb het ogenblik van de definitieve uiteenzetting gevreesd vanaf het moment dat ik mij als medewerker verbond aan dit blad voor vrouwen. Hoe pijnlijk het ook is, wij mogen niet schromen de waarheid onder ogen te zien: Vrouwen kunnen niet schaken. Ze kunnen er niets van, en als je het mij vraagt, zullen ze het ook nooit leren.” En even later om de vrouw toch te eren na enige welgemeende loftuitingen waarin zij superieur zou zijn aan het sterke geslacht volgde dit citaat: “Er is zoveel meer: godsdienst en kunst, roddel, politiek, kinderen krijgen, filosofie en het maken van nuttige handwerken.”
Het sloeg in als een bom. Maar wat een ironie, geweldig!! Het heeft de tweede feministische golf goed gedaan.
Nog een citaat uit het juweeltje ‘Schande’ uit mei 1971. “De schaker die zijn partij heeft verloren. Wie zal hem beschrijven? Ik heb hem gezien, onmachtig zich te bewegen. Het publiek ging reeds heen, de lichten werden gedoofd, en nog zat hij verstard op zijn stoel naast het afgeruimde bord te turen, omdat hij Lg2 had overzien. Een totale verstening, waar de omstanders fluisterend en op hun tenen langs slopen. …”. Wie herkent dit niet?
3. En welk schaakboek heeft het meeste indruk op je gemaakt en waarom?
Zoals Wim Westerveld al eerder memoreerde in zijn memoires aan Alexander Munninghoff vond ik ‘De Stamhouder’ het meest indrukwekkende boek en biografie van de laatste jaren, wat niet rechtstreeks met schaken te maken heeft, maar is geschreven door een bijzonder man met een zeer bijzondere geschiedenis en een groot schaakliefhebber. Het is bewonderenswaardig hoe iemand met zo’n uitzonderlijke jeugd een soms melancholisch verhaal over een ontroering wekkende jeugd kan beschrijven, dat resulteert in een bijzonder leven als volwassene.
Mijn twee oudste schaakboeken zijn het kandidatentoernooi 1956 te Amsterdam dat door Smyslov werd gewonnen en last but not least ‘Weerzien der Schaakmeesters,’ een in 1946 gepubliceerd verslag van de eerste naoorlogse wedstrijd 1945-1946 te Hastings.
Toevalligerwijs prachtig geschreven door Hans Kmoch en … Lodewijk Prins. De ludieke beschrijvingen van de 11 rondes doen soms (in de verte) denken aan de verslagen die sommige clubgenoten met een ludieke penvoering plegen te debuteren op onze onvolprezen website 😉
Prins was samen met Max Euwe naar Hastings afgereisd en beiden eindigden achter de winnaar Dr. Tartakower in de bovenste regionen.
Aardig om te vermelden is nog dat de oud voorzitter van SV Rotterdam en ‘real gentleman’ H.W. Sandifort de schoonheidsprijs won in groep B van de eerste reservegroep.
Intussen is de geschiedenis van het schaakspel en zijn grootheden prachtig beschreven door Garry Kasparov in ‘On My Great Predecessors’.
Last but not least mag ik nog vermelden dat ik na 1970, afgezien van enkele bedrijfscompetitie-wedstrijdjes samen met onze schaakmakker Gerard Kastelein, geen stuk meer heb aangeraakt door een zeer veeleisende overheidsloopbaan. In 2018 vond ik echter in onze club weer een warme hernieuwde kennismaking met de schaakgemeenschap. De band en verbinding bleef al die jaren gelukkig lateraal aanwezig onder meer door een trouw bezoek ieder jaar aan ons mooiste toernooi in Wijk aan Zee.
Met veel plezier geef ik het estafettestokje door aan onze Pim Kleinjan. Veel succes Pim, ik ben zeer benieuwd naar je verhaal.
Karel de Neef
Naschrift: Inmiddels is het estafettestokje ook overgegaan binnen de RSB. Het is nu ook mogelijk om naast het overdragen van het stokje aan een Erasmiaan een tweede stokje over te dragen aan een schaker bij een andere vereniging in de RSB. Lees hier meer over in het recent verschenen bericht Mijn Schaakboeken op de RSB website.