Het is 2 juli 1950. Er waait een frisse noordoostenwind. De zomer laat zich niet zien in Rotterdam.
979 km oostelijker is het wél hoogzomer, daar in Szczawno Zdrój, het Poolse stadje niet ver van de grens met Tsjechië, dat tot 1945 Duits was en toen Bad Salzbrunn heette.
Zelf was ik me, een baby van nog geen vijf maanden oud, slechts bewust van mijn Rotterdamse wieg. En nog vele jaren daarna kon ik me geen voorstelling maken van het drama dat zich die dag in dat Poolse stadje voltrokken had. Want de eerste beginselen van het schaakspel, noodzakelijke kennis om maar enigszins te kunnen begrijpen wat er gebeurd was, werden me pas negen jaar later tijdens een verregende vakantie in Nunspeet bijgebracht.
Het zal niet veel later zijn geweest dat ik leerde hoe een schaakpartij, nog voor het spel goed en wel begonnen was, door de sudden death van het narrenmat, het herdersmat of het zeekadetten mat tot een abrupt einde kon komen. Die matbeelden kunnen voor een schaker in hun kindertijd kameraden of vijanden zijn. Bij het ouder en beter worden echter kom je die vroegtijdige moordaanslagen op de koning als het goed is niet meer tegen, hooguit als een zoete of onaangename herinnering. Maar als zich dan toch iets dergelijks voordoet en het overkomt je, gezeten aan de verkeerde kant van het bord, dan is dat uitermate pijnlijk.
Szczawno Zdrój was in 1950 het toneel van een sterk bezet toernooi. Het werd gehouden ter nagedachtenis van de Poolse schaakmeester Dawid Prezpiórka. Hij werd door de Duitsers op 21 januari 1940 geëxecuteerd samen met 35 andere Joodse intellectuelen.
De hoogst verantwoordelijke voor de Duitse gruweldaden in Polen was Gauleiter Hans Frank. Deze man, o naargeestige ironie, was een groot schaakliefhebber, maar een nog grotere antisemiet…
De Sovjets hadden met Keres, Taimanov, Averbach, Bondarewsky, Geller en Simagin een indrukwekkende afvaardiging naar het toernooi gestuurd. En ook de Hongaren waren met hun toppers voor de dag gekomen: Barcza en Szabo. De andere Oost-Europese landen hadden eveneens hun beste spelers afgevaardigd en uiteraard gaven de topspelers van thuisland Polen acte de présence.
Eén van de Poolse spelers was Edward Arlamowski. In het dagelijkse leven advocaat, 40 jaar en in 1945 gepromoveerd op de these: ‘Is er rechtsbescherming van een schaakpartij op grond van de Auteurswet van 29 maart 1926?’ Hij richtte de correspondentieschaakbond in Polen op en hij was een gerenommeerd componist van probleemstudies. In zijn jonge jaren had hij niemand minder dan Akiba Rubinstein verslagen. Amateur was hij, maar een sterke. Volgens Chessmetrics kon hij in 1955 ingeschaald worden als de nummer 132 van de wereld met een Elo rating van 2516.
Toen Edward op 2 juli 1950 opstond wist hij nog niet dat hij die dag schaakgeschiedenis zou schrijven. Wel wist hij dat hij zijn geliefde Caro-Kann zou gaan spelen tegen de koploper van het toernooi, wereldster Paul Keres. Bij het vertrek naar de toernooizaal had zijn vrouw hem succes gewenst. Hij moest vooral plezier zien te beleven aan een partij tegen één van de beste spelers ter wereld, had ze gezegd. Je hebt tenslotte niets te verliezen, voegde ze er ter geruststelling nog aan toe. Dát bleek een ernstige vergissing…
Zoals alle dagen tijdens het toernooi was het warm. De ramen van de toernooizaal waren tegen elkaar open gezet om toch maar voor enige verkoeling te zorgen. De schakers verschenen vrijwel allemaal in zomerse outfit aan het bord, ook Paul Keres die anders altijd perfect in pak gestoken was.
Toen Arlamowski de toernooizaal binnenkwam zat Keres al achter het bord. Ze gaven elkaar een hand en Keres speelde zoals Edward verwachtte 1. e4.
Binnen de kortste keren kwam het twee paardenspel van de Caro-Kann op het bord. 1. e4 c6 2. Pc3 d5 3. Pf3 dxe4 4. Pxe4 Pf6. Op dit punt aangekomen speelde Keres het ongebruikelijke 5. De2.
Die zet had Edward niet eerder gezien en hij verzonk in gepeins. Keres was opgestaan om naar de andere partijen te gaan kijken. Edward had intussen een probleem. Hij moest naar de wc.
Al gauw was hij tot de conclusie gekomen dat 5. De2 een tamme zet was waar niet veel van te vrezen viel. Met die gedachte en de natuur die dringend om actie vroeg, deed hij er gauw eentje: 5. .. Pbd7 en spoedde zich naar het toilet.
Toen hij opgelucht terugkeerde in de speelzaal zag hij dat er veel spelers om zijn bord stonden. Hij kon uit de verte nog net zien dat er een wit paard op de zesde rij stond en hij dacht dat Keres zijn paard op f6 had geslagen. Bij zijn bord aangekomen werd hij gewaar dat het witte paard niet op f6 maar op d6 stond.
Onmiddellijk drong het tot hem door: mat! Een catastrofe, die altijd aan zijn naam verbonden zou blijven, realiseerde hij zich vrijwel direct.
Er waren daarna nog acht ronden te gaan, maar dit toernooi interesseerde hem niet meer. Hij eindigde als één na laatste. Keres won het toernooi.
Mijn verslag van de gebeurtenissen is voor een deel ontsproten aan mijn fantasie. Recent las ik hoe het in werkelijkheid was gegaan en dat was minstens zo vernederend voor Arlamowski.
Na zijn 5. De2 was Keres inderdaad opgestaan. Op een gegeven moment had hij zich achter de rug van Arlamowski opgesteld om de stelling te bestuderen. Toen de arme Arlamowski 5. .. Pbd7 gespeeld had, reikte Keres over de schouder van Edward heen, liet zijn paard op d6 neerploffen, en zei zachtjes: “mat!”
Arlamowski is nog lang belangrijk geweest voor het Poolse schaakleven. Hij schreef vele artikelen, ook voor Westerse schaakbladen. Zijn opus magnum, de geschiedenis van het Poolse schaakleven, was nog niet voltooid toen hij in 1979 stierf.
Ik denk dat hij niets liever had gewild dan dat zijn misfortuin op auteursrechtelijke gronden aan de openbaarheid was onttrokken. Aan de andere kant heeft hij ons zo wel, zij het ongewild, een goede les meegegeven.
Verlies je concentratie niet en vertrouw niet op een oppervlakkige waarneming. Ook al moet je hoognodig naar het toilet, zo voeg ik daaraan toe.
Dit verhaal draag ik op aan mijn schaakvriend, clubgenoot en jeugdtrainer Andrzej Pietrow.
Wim Westerveld