Onder dirigenten staat Carlos Kleiber (1930-2004) te boek als hun meest inspirerende voorbeeld. Hij trad maar weinig op en slechts éénmaal in Nederland.
Dat was in 1983 met het Concertgebouw Orkest. Wie de Philips opname ziet en beluistert, begrijpt waarom hij zo hogelijk gewaardeerd wordt. (Grappig detail: de concertmeester van het concertgebouw orkest was toentertijd Theo Olof, de vader van schaker Erik Olof).
Hier is dat mythische concert.
https://youtu.be/d3-jlAamGCE
Over Kleibers uitvoering van de vijfde van Beethoven met de Wiener Philharmoniker schreef Time magazine destijds: ‘Het is alsof Homerus is teruggekeerd om zijn Ilias voor te lezen.’ Een aansprekender loftuiting is haast onmogelijk.
Zo’n uitzinnige erkenning bereik je alleen als je extreem hoge (artistieke) eisen stelt aan jezelf en aan degenen met wie je werkt. Én als je maling hebt aan zaken die het ideaal dat je voor ogen hebt in de weg staan. Kleiber was een maximalist, de overtreffende trap van een perfectionist. Aan sociale conventies liet hij zich weinig gelegen liggen en dat leidde uiteraard tot conflicten. Kortom een lastige man, maar ook een raadselachtige man. Een vergelijking met de eigenzinnige en vermaarde pianist Glenn Gould is niet ver gezocht.
Als je verschil wilt maken moet je per definitie de platgetreden paden mijden maar juist daar, op die platgetreden paden, vindt het sociale leven plaats. De prijs die je moet betalen als je jezelf buiten de orde plaatst kan hoog zijn als succes bij leven uitblijft. Kleiber had daar niet over te klagen en Glenn Gould evenmin. Maar veel andere hemelbestormers is het slecht vergaan.
Hoe bijzondere prestaties in de muziek mensen overeind kunnen houden werd ik gewaar door een gesprekje dat ik jaren geleden voerde met de veel te vroeg overleden Erich Karstan, mijn teamgenoot van schaakvereniging Messemaker 1847. Hij bleek alles van Glenn Gould te hebben en hij vertelde me dat zijn uitvoeringen hem uit zijn neerslachtige stemmingen haalden. Dankbaarder voor het bestaan van een kunstenaar kun je bijna niet zijn, maar ik ben bang dat de verlichting die Gould hem bracht uiteindelijk toch niet voldoende was.
Terwijl ik luisterde naar de zevende van Beethoven onder de directie van Carlos Kleiber las ik het recent uitgekomen ‘W.F. Andriessen Meester in het schaken, grootmeester in het uitgeven’. ‘Biografie over de oprichter van het beste schaakmagazine ter wereld’, luidt het onderschrift.
Het eerbetoon is meer dan terecht. Andriessen heeft het verschil weten te maken en hij voldoet helemaal aan de hiervoor beschreven karakteristiek: perfectionistisch en in sociaal opzicht lastig. Met alle conflicten van dien. Het boek blijft echter jammer genoeg enigszins in oppervlakkigheid steken. Het beschrijft vooral en dat verzandt zo nu en dan in langdradigheid. Een stevige redactieslag zou het boek een stuk leesbaarder gemaakt hebben. Desondanks komen leven en werk van autodidact, visionair en doordouwer Wim Andriessen goed uit de verf. Leven en werk waar wij schakers telkens dankbaar voor mogen zijn als we alweer een prachtaflevering van New in Chess uit de brievenbus halen.
En laat ik niet te veel mopperen. Voor ouderen, zoals ik, heeft het boek veel moois te bieden. Het is een episode in de nationale schaakhistorie waar ik met mijn neus bovenop heb gezeten. Al die namen die langskomen van nationale (sub-)toppers roepen nostalgische beelden op van jonge mannen die nu oude mannen zijn of er helemaal niet meer zijn. Het is alsof ikzelf weer even die jonge man ben en niet de oude man met meer verleden dan toekomst.
Eén zo’n naam die me tot een ietwat melancholieke mijmering bracht is die van Jacob Kort. Net als bij Erich Karstan kreeg ik door de klassieke muziek een andersoortige relatie met hem. Ik vertelde hem een keer – ik weet niet meer waarom – dat ik een grammofoonplaat had met een concertuitvoering gedirigeerd door Otto Klemperer. Plots leek hij me heel anders te bekijken dan daarvoor. Een spervuur aan vragen vuurde hij op me af: “Wie, wat, waar en heb je nog meer?” Otto Klemperer bleek zijn absolute held. Tot mijn niet geringe verbazing vernam ik ongeveer in diezelfde tijd dat de vrijgevochten schakers en kunstenaars Ruud en Hennie Maliangkay tot zijn beste vrienden behoorden en regelmatig bij hem, de vrijgezelle Leienaar en later Hagenaar, thuis kwamen om te schaken en naar klassieke muziek te luisteren.
Meermaals troffen we elkaar op het schaakbord. Meestal vluggerend en éénmaal serieus. Ik speelde bij Philidor Leiden, begin jaren 70. Veel ben ik vergeten, maar niet die ontmoeting. Het was een partij gespeeld in de externe competitie. De stelling was gecompliceerd en ik dacht wat beter te staan. Jacob leek versteend. Hij zette al een tijdje niet meer en zijn vlag stond op vallen, terwijl ik nog alle tijd had. Ik zie hem nog tegenover me zitten. Uit één van zijn rood omrande ogen biggelde opeens een traan naar beneden. Het punt had ik al geteld, maar ik begon me zorgen te maken over het welbevinden van mijn tegenstander. En toen ging hij onverwachts tóch en snel zetten, hele goede zetten. Ik raakte de kluts helemaal kwijt en niet hij, maar ik ging door mijn vlag. Jacob was een sterke speler, maar de afstand tot de (wereld-)top was groot. In 1965 mocht hij het proberen tegen Botwinnik, Larsen en nog wat grootheden van die tijd. Alleen tegen Salo Flohr bleef hij overeind.
Veel later ontdekte ik dat we min of meer collega’s waren. Hij bij het Algemeen Rijksarchief, ik bij het ministerie van Cultuur (en Onderwijs en Wetenschappen). In zijn specialiteit, de Hollandse leenkamers, was dr. J.C. Kort een absolute autoriteit. Hij vertoonde daarnaast alle trekken van de einzelgänger die zich niet makkelijk voegde naar de wegen die anderen voor hem gebaand hadden. En zo kwam hij in conflict met het management van het Rijksarchief dat toen geleid werd door algemeen Rijksarchivaris Erik Ketelaar. Deze had weinig op met andersdenkenden.
Ik weet nog goed dat Jacob bij me kwam, kennelijk in de vage hoop dat ik iets zou kunnen doen aan zijn lot binnen de organisatie van het archief. Zijn karakteristieke hoge grinniklach klinkt me nu weer in de oren, die lach toen hij me vertelde dat hij was uitgerangeerd en hem alleen zijn ‘functie’ als Rijkszegelbewaarder resteerde. Bij zijn begrafenis merkte ik dat ik slechts het topje van de ijsberg had gezien en betreurde ik het dat ik hem niet beter had leren kennen. Ik had graag willen weten waarom hij Klemperer hoger aansloeg dan Kleiber. Maar bovenal zou ik hem beter gewaardeerd hebben dan destijds toen ik hem ten onrechte zag als iemand die niet goed kon meekomen in de moderne tijd.
Ach, het zijn de besten. De talentvolle mannen en vrouwen die weigeren zich te conformeren, die weigeren aan de verwachtingen te voldoen maar staan voor wat ze vinden en voelen. Sommigen worden op die manier beroemd anderen verguisd, maar nooit onopgemerkt.
Zij maken het verschil, zij inspireren. Zoals Wim Andriessen. Goed dat het boek er is.
Wim Westerveld