1. Wat was het eerste schaakboek dat je onder ogen kreeg?

Mijn eerste schaakboeken waren versleten uitgaven uit 1941, werk van Euwe uitgegeven door Van Goor Zonen, opgeduimeld uit, ik zou het niet meer weten. Wel aantekeningen van familieleden, een oom die ook wedstrijdleider was van de Gorinchemse Schaakclub, achtergelaten toen hij naar Australië emigreerde.

Met geringe theoretisch kennis kon ik nog wel van vriendjes winnen, luisterend naar The Mothers of Invention, maar nadat ik in Amsterdam in 10 zetten verloor van wat bleek een hoofdklasser, ging er toch wat tijd voorbij voordat ik lid werd van een club.

De foto hiernaast komt uit de Staunton-Groningen uitgave van het aldaar gehouden toernooi in 1946 ‘20 grote denkers binnen Neerlands grenzen’ door jhr. Peter van Foreest. U weet het nog wel: Euwe kampioen in 1935, hierna Aljechin, toen de oorlog, Aljechin overleed en de titel werd bezit van de Wereldschaakbond.

Het eerste grote toernooi na 1945 was min of meer te beschouwen als het nieuwe wereldkampioenschap. De laatste ronde werd een verliespartij voor de twee spelers die de bovenste plaatsen zouden innemen: Euwe die een stukwinst tegen Kotov overzag en Botwinnik die in een door Najdorf zeer sterk gespeelde partij werd verslagen (Najdorf won hiermee ook ƒ 500,= – een kwart jaarsalaris – in een weddenschap). Het tijdperk Botwinnik was begonnen.

Het was een evenement waar de Groningers nog lang aan terug dachten, voornamelijk doordat de begroting sterk overschreden was en omdat er geld nodig was om Lodewijk Prins een schadevergoeding te geven omdat hij zich min of meer verplicht moest terugtrekken.

Twee spelletjes schaak uit Gedane Zaken van prof. dr. J.H. van den Berg. Een tamelijk politiek incorrecte analyse waarin de ontwikkeling van de democratie sinds 1750 tot aan de tweede helft van de twintigste eeuw wordt weergegeven: U moet het maar eens nalezen. Philidor’s spreuk “Les pions, ils sont l’âme des echecs” weerspiegelde het verval van de macht van de adel en de opkomst van het voetvolk dan wel de burgerij.

Over twee eeuwen heen combineert de Leidse metableticus dat met de kracht, die de schaakopeningen van zwart hebben ontwikkeld in de late eerste helft van de twintigste eeuw: de witspelers laten het initiatief aan de zwartspelers. In zijn ogen een onvermijdelijkheid samenvallend met de dekolonisaties rond en vanaf 1940. Schaaktechnische info deed hij op bij Murray, Golombek en bij Euwe.

Donner-Ree, polemiek en tweekamp. Zo te zien een stukgelezen boekje, en dat met reden. Waar huidige schaakscribenten nogal eens gemakzuchtig de oude gemeenplaatskoeien de drempel laten passeren was dit in 1970 nog niet aan de orde.

Fris van de lever werd er een beslissingsmatch gespeeld voor het Nederlands Kampioenschap, die door Donner tot zijn eigen verbazing verloren werd.

2. Welk schaakboek heb je als laatste gelezen?

Het schaakboek wat ik als laatste in handen kreeg is Betoverd van Erika Sziva.

Een persoonlijke blik op haar schaakcarrière en een liefdevolle hommage aan haar overleden echtgenoot Johan van Mil. Veel foto’s, partijen en ook een stukje geschiedenis van het Nederlandse vrouwenschaak.

De briljante geest Raymond Smullyan heeft ook een heel leuk boekje geschreven waarin je bij een gegeven positie de laatst gespeelde zet moet zoeken.

Holmes, uit zijn verdovende sluimer ontwaakt zet een stelling op en Watson mag het proberen.

Na een aantal oefenstukken komt het echte werk. Ik geef een voorbeeld voor thuis. Wit: koning op b4 en pionnen op d2 en f2, zwart een koning op e8. En er staat een pion op g3. De vraag is: Welke kleur heeft die pion, gegeven dat er geen pion of stuk van een wit naar een zwart veld is gegaan en andersom?

3. En, welk schaakboek heeft het meeste indruk op je gemaakt en waarom?

De boeken die veel indruk maakten waren die welke de ontwikkeling van het Konings-Indisch goed lieten zien: SportVerlag en natuurlijk Bronstein over Zurich 1953.

Daarom heb ik het volgende werk uitgekozen wat als het ware de pendant is van die ontwikkeling: Play the Anti-Indian Systems van Egon Varnusz.

Hierin worden de counter-mogelijkheden onder de loep genomen. een uitwas die tegenwoordig bij veel spelers te zien is dus ‘het London-systeem’ of de ‘Torre-Petrosjan’-benadering. Gelukkig is het boek allang uitverkocht .

Een boek dat moeilijk te plaatsen is in het huidige tijdsgewricht waarin de psychoanalyse hier wel op de achtergrond is geraakt is dit schrijven van de New Yorkse left wing journalist Alexander Cockburn, een paar jaar geleden overleden. Het is geschreven in 1974, tegelijkertijd met het hoogtepunt van Woody Allens filmepos ‘Annie Hall’. Uit de achterflap citeer ik: “… een in wezen alle menselijke obsessies en drijfveren tot macht en zelfvernietiging weerspiegelend spel.”

En hij draagt genoeg materiaal aan, analyses van Nabokov en Stefan Zweig, samen met case histories over wereldkampioenen om een en ander aannemelijk te maken. Overigens is het op zijn minst merkwaardig dat zijn vrienden zijn naam uitspreken als ‘Kohburn’. Maar dat kan ook wel aan het preutse karakter van de Verenigde Staten liggen.

Om aan te geven dat het thema verder verbreid was heb ik een film van Bergman erbij gehaald ‘Het zevende zegel’. Nadat in de Apocalyps de eerste zegels ontsloten werden(dat wil zeggen dat je kon lezen wat daarvoor geheim was) en daarmee de vier ruiters op de vier paarden werden geïntroduceerd, was er na de opening van het zevende zegel een soort pauze-tijdsstilstand, die Ingmar Bergman heeft benut om de Dood een spelletje schaak te laten spelen met de Ridder Block, opdat er tijd zou zijn de komedianten in veiligheid te brengen. Een sobere en deels duistere film, die ook nu veel te (over)denken geeft.

Tot besluit nog een echt schaakboek: Prachtige Konings-Indische partijen van Ilya Smirin, die tonen dat er buiten de mode van nu )met uitzondering van het spel van Karjakin) nog veel mooiere partijen te vinden zijn.

Vind jij het leuk om een mooi verhaal te schrijven over jouw schaakboeken? Dat kan! Geef dit dan door via webmaster@sv-erasmus.nl en dan mag jij het estafettestokje overnemen.

Paul Wilhelm