Een mailtje van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond. Die krijg ik zelden of nooit en het was alsof er een witte raaf was neergestreken in mijn mailbox. Nieuwsgierig opende ik het mailtje en even later deed de aanhef me stuiteren op mijn stoel. Nu ben ik in het geheel niet immuun voor strijkages, maar het ‘Beste topschaker van Nederland’ was dermate over de top dat ik geen moment verleid werd me zacht te spiegelen aan die aanspreektitel.

Onmiddellijk begreep ik dat het mailtje niet opgesteld kon zijn door een echte schaker, want die weet maar al te goed dat een gebrek aan objectiviteit bijna altijd wordt afgestraft. Het zal wel de eigentijdse manier van communiceren geweest zijn, zo wars van feiten maar tuk op het goede gevoel.

Om de één of andere reden vond de Koninklijke Nederlandse Schaakbond het nodig me op de hoogte te stellen van het feit dat Nederland weer een grootmeester rijker was geworden, genaamd Max Warmerdam. Enthousiast werd me verteld dat hij deel uitmaakt van het TalentteamNL en traint op Papendal. Ja, ja, dacht ik, succes heeft vele vaders en falen is een wees.

Maar het euforische gevoel dat je deel uitmaakt van een gemeenschap die reuzen voortbrengt, een schaakgemeenschap in dit geval, ken ik natuurlijk ook en het verhaal van Max Warmerdam spreekt tot de verbeelding.

Twintig jaar en de grootmeestertitel lag voor het oprapen. De pandemie leek roet in het eten te gaan gooien, maar in Italië zouden nog een paar toernooitjes gespeeld worden. Dan doen we dat, zal Max gedacht hebben, en achteloos haalde hij daar de titel binnen. Snel keerde hij weer terug om zijn pupil Jorden van Foreest klaar te stomen voor het Tata Steel Chess Tournament.

Jordens ambitie bleek echter niet verder te reiken dan goed te spelen en dat vond Max te weinig. We gaan voor de toernooioverwinning, zal hij gezegd hebben. Tegenover de pers grapte Jorden aan de vooravond van het toernooi dat hij voor de overwinning ging. Maar dat was niet meer dan de echo van de ambitie van zijn secondant want hij voegde er haastig aan toe dat hij vooral goed wilde spelen.

We weten inmiddels hoe het afgelopen is, Jorden won tegen alle verwachtingen in.

Max, maximus. De ouders van Warmerdam moeten het voorvoeld hebben. Hij gaat Maximus heten, besloten ze bij zijn geboorte, Latijn voor het allerhoogste en met roepnaam Max, naar wereldkampioen Max Euwe.

Bij de pers was Max bescheiden als iemand die het niet nodig vond zichzelf op de borst te kloppen. “Ach ja, mijn belangrijkste bijdrage was gezelschap voor Jorden”, zei hij. De credits kreeg hij van Jorden: “Max voorspelde precies hoe Grandelius in de allesbeslissende partij zou spelen.”

Een verhaal gelijk een sprookje. Na afloop poseerden Jorden en Max in scherp gesneden pakken voor de fotografen, als de trotse vertegenwoordigers van de jeunesse dorée. Het is niet eerlijk, jammerden de commentatoren van Chess24: Max heeft de looks van een filmster en is ook nog eens zo goed.

Zag het leven er maar zo uit. Succes dat je komt aanwaaien als je maar je best doet. Zoals bij Beth Harmon in the Queen’s Gambit of bij Jorden van Foreest in het Tata Steel Tournament van 2021. Het is een verleidelijke droom. De werkelijkheid is echter voor bijna iedereen anders. Niet zozeer het geluk van het winnen, maar de pijn van het niet winnen, het verliezen, is zoveel herkenbaarder.

Schachnovelle van Stefan Zweig is een verhaal waar verlies centraal staat.

Aan boord van een schip op weg van New York naar Buenos Aires ontmoeten wereldkampioen Czentowitz en dr. B. elkaar op het schaakbord. Tot verbazing van iedereen weet de onbekende dr. B. de wereldkampioen, een ietwat platte hoogmoedige man, te verslaan. In een flashback blijkt dat dr. B. door de Gestapo gevangen was gezet en dat hij zich in zijn eenzame opsluiting mentaal overeind had weten te houden door blind tegen zichzelf te schaken. Dat leidt uiteindelijk tot een zenuwinzinking, die er wel voor zorgt dat hij in vrijheid wordt gesteld. Maar die vrijheid zal blijken niets waard te zijn, want in schizofrenie heeft hij zichzelf verloren. In de tweede partij maakt Czentowitz handig gebruik van de labiliteit van zijn tegenstander. Hij wacht lang met zetten zodat de verwarring van de schizofrenie zijn werk kan doen in het brein van dr. B. Die krijgt daarmee de bevestiging dat hij zichzelf en daarmee alles verloren heeft.

Een meeslepend verhaal dat je als de tegenhanger van the Queen’s Gambit zou kunnen zien. Zweig kiest het perspectief van de verliezer en niet van de winnaar zoals in the Queen’s Gambit. En net als in die veelgeroemde Netflix serie is het schaaktechnische aspect overtuigend. De partij die beschreven wordt in de Schachnovelle is vermoedelijk de partij Aljechin-Bogoljoebov uit 1922. Die partij kende Zweig uit het boek die hypermoderne Schachpartie van Savielly Tartakower waarvan een exemplaar in de nalatenschap van de schrijver gevonden werd.

Het is duidelijk dat de vertelling een metafoor is, maar voor wat precies? Om daar achter te komen ben ik Zweigs autobiografie ‘Die Welt von gestern’ gaan lezen in de meesterlijke vertaling van Willem van Toorn.

Mij overviel hetzelfde als de recensent die schreef: “Toen ik het opensloeg, voelde ik onmiddellijk die zeldzame opwinding die je beleeft als je een geweldig boek tegenkomt.”

Schaken komt maar in een enkel zinnetje aan bod. Helemaal in het begin als hij schrijft over zijn jongelingsjaren in het Wenen van eind negentiende begin twintigste eeuw, het centrum van de Habsburgse dubbelmonarchie. Hij en zijn vrienden van het gymnasium waren helemaal vervuld van kunst, cultuur en beginnend schrijverschap. Sport en spel verwierpen ze als beuzelarijen. Een uitzondering werd gemaakt voor schaken, want daarvoor was tenminste nog intellectuele inspanning nodig.

Ik las verder en ging met Zweig, telg uit een vooraanstaande Joodse familie, op reis in de tijd. Het brave, maar benauwende Weense leven van toen, de jaren dat zijn schrijverschap tot volle wasdom komt, zijn ontmoetingen en vriendschappen met vooraanstaande vertegenwoordigers van kunst en cultuur in Europa, de gekte van de eerste wereldoorlog die hem nolens volens dwingt tot maatschappelijk engagement, de roem die hij omstreeks 1920 verwerft als de meest gelezen schrijver van zijn tijd, zijn reizen door Europa met kortstondige verblijven in onder andere Berlijn, Parijs en London waar kunst en cultuur bloeit als nooit tevoren. “Nooit was Europa sterker, rijker en mooier geweest, nooit had het zo vast in een nog betere toekomst geloofd”, schrijft Zweig.

Zoveel leek er gewonnen, maar des te meer kan er dan verloren gaan. En dat is wat er gebeurt. Zijn thuisland is één van de verliezers van de Eerste Wereldoorlog en wordt een rompstaatje: Oostenrijk. Hyperinflatie en onzekerheid slaan toe terwijl de nazi’s van het grote buurland de macht overnemen. Zijn boeken worden in Duitsland verbrand. Zweig wordt door de nazi’s hartgrondig gehaat.

Vlak voor de ‘Anschluss’ gaat hij terug naar Wenen om nog éénmaal zijn oude moeder te zien. Als hij op de terugreis in de trein zit, stapt hij niet meer even uit op het perron van het station van Salzburg, de stad waar hij zo lang gewoond had en kijkt hij niet meer naar zijn huis als de trein er langs rijdt. Dat huis waar hij zoveel gelukkige jaren had doorgemaakt. Het is een aangrijpende scène. Zweig is ervan overtuigd dat nu alles verloren is. Barbarij heeft het gewonnen van menselijkheid en cultuur. Hij wijkt uit naar London en als de Tweede Wereldoorlog in 1939 uitbreekt eindigt het boek. Maar niet zijn leven.

Zweig gaat met zijn tweede vrouw naar Petropolis, Brazilië. Hij is nu een balling, en kan niet wennen aan dat Zuid-Amerikaanse land. Mismoedig citeert hij iemands kenschets van een balling: “die leeft in twee buitenlanden, zonder vaderland.”

Op 21 februari 1942 lijkt het duizend jarige rijk van Adolf Hitler onverslaanbaar. Op die dag legt Zweig de laatste hand aan zijn autobiografie, ‘Die Welt von gestern’, en stuurt die op naar zijn uitgever in Zwitserland. Een paar weken eerder had hij de Schachnovelle afgerond.

Op 22 februari 1942 benemen Zweig en zijn vrouw zich van het leven. Wanhopig, nu de wereld van zijn eigen taal is ondergegaan en zijn geestelijke vaderland Europa zichzelf vernietigt, zo schrijft Zweig in zijn afscheidsbrief.

Het leek me nu duidelijk. Dr. B. uit de Schachnovelle is Stefan Zweig. Persoonlijke vrijheid is niets waard als je datgene verloren hebt dat je identiteit bepaalde. De schizofrene dr. B. is de balling Stefan Zweig.

Het boek is adembenemend, niet in het minst door de prachtige zinnen die hoofd en hart beroeren. Het is vooral ook een waarschuwing dat alles dat we koesteren en normaal vinden zo weer verloren kan gaan. ‘De wereld van gisteren’ is wat dat betreft niets anders dan de wereld van vandaag en de wereld van morgen.

Als je je met hart en ziel aan iets verbonden hebt, aan iets dat je identiteit bepaalt, en als je dat ‘iets’ verliest, dan kan dat fataal zijn. Maar hoe zit dat met schakers, de professionals, die hun ziel en zaligheid in dat spel hebben gelegd? Voor wie schaken niet een metafoor voor het leven is, maar het leven zelf. Voor wie verlies bijkans ondragelijk is omdat succes op het schaakbord één op één verbonden is met de eigen identiteit.

Het sprookjesachtige verhaal van de winnaars, de Jordens, de Maxen en noem maar op, kennen we. Er wordt veel over winnaars geschreven omdat het opwekkend is en daardoor goed in de markt ligt. Maar het verhaal over de andere kant van de medaille waar de professionals te vinden zijn die met bloed zweet en tranen hun weg door het leven, het schakersleven, baanden en de schaakolympus bij lange na niet of net niet wisten te bereiken lees je minder vaak en al helemaal zelden in de vorm van een autobiografie.

Waar zou ik dat rauwe verhaal kunnen vinden?

De eerste naam die me te binnen schoot was die van Jan Hein Donner. Hij heeft eens geschreven dat de zelfhaat van de schaker die zojuist heeft verloren zo ‘afgronddiep’ kan zijn dat hij ‘zichzelf de penis uit wil rukken’, of nog erger – helemaal niet meer wil leven. Donner zal uit eigen ervaring gesproken hebben, maar een verliezende Donner was voor mij altijd toch meer slapstick dan drama omdat hij niet de indruk maakte dat zijn identiteit, zijn gevoel van eigenwaarde, afhing van wat hij op het schaakbord presteerde.

Recent las ik twee autobiografisch getinte boeken van grootmeesters. ‘De juiste zet’ met als ondertitel ‘Wat schaken je leert over het leven’ door grootmeester filosoof Jonathan Rowson en ‘The Best I Saw in Chess’ door grootmeester Stuart Rachels.

Bij beiden stond schaken enige tijd in het middelpunt van hun leven totdat ze andere wegen insloegen.

Allebei schrijven ze met veel liefde over het spel en hun ervaringen, maar het is meestentijds losgezongen van de wilde emoties die ze ongetwijfeld ook gevoeld zullen hebben toen ze nog met heel hun wezen verslingerd waren aan het spel. Rowson legt de verbinding met de filosofie terwijl het boek van Rachels een aaneenschakeling is van anekdotes, partijen en schaaklessen. Fantastische, goed geschreven boeken en van harte aanbevolen, maar niet waar ik op uit was.

Het boek dat precies datgene doet wat ik zocht bleek gewoon in mijn boekenkast te staan. Ooit gekocht. Direct al bij het openslaan realiseerde ik me dat ik er hooguit in gebladerd had, maar het niet van kaft tot kaft gelezen had. Waarom weet ik niet, het was een drukke periode in mijn leven. Maar onterecht was het wel. Wat een boek is ‘Zwart op Wit, verslag van een schakersleven’ door grootmeester Paul van der Sterren!

Dat schakersleven beslaat een periode van 34 jaar, van 1969 tot in 2003 als hij zijn laatste competitiepartij in de Meesterklasse speelt. Bijna 500 bladzijden zit de schrijver zichzelf op de huid; de jeugdspeler, het aanstormende talent, de gevestigde orde, de wereldkampioenskandidaat en de onvermijdelijke neergang. Aan de hand van dagboekaantekeningen, partijannotaties en herinneringen zit hij zichzelf niet alleen op de huid, maar probeert hij daar ook zo nu en dan onder te kruipen. ‘Wat dacht en voelde ik toen?’ Een schaakcomputer gebruikte hij niet bij het schrijven want daar beschikte hij destijds ook niet over en het gaat hem ook niet om de wijsheid achteraf, maar om de wijsheid van toen. Alhoewel zo’n reconstructie natuurlijk nooit los kan staan van de ervaringen die je in de loop van je leven hebt opgedaan. Ze voeden bovendien het commentaar dat de schrijver op de gebeurtenissen geeft.

Als je eenmaal in het boek gezogen bent, maak je mee hoe het is om te leven op de adem van je schaakprestaties. Extatische vreugde en diepe ellende wisselen elkaar in een woest ritme af, want het schakersleven van Paul kenmerkte zich door uitschieters naar boven en naar beneden met een gestage, voor een topschaker opmerkelijk trage, opwaartse trend in zijn ontwikkeling. Hij is al 37 in 1993 als hij in het interzone toernooi van Biel vele grootheden van toen zijn hielen laat zien en zich plaatste voor de kandidatenmatches. De match tegen Gata Kamsky verliest hij vervolgens maar niet na harde strijd. Het bleek zijn carrièrepiek te zijn geweest.

Daar was heel wat aan voorafgegaan aan prachtige hoogstandjes en afzichtelijke blunders. En daarna ging dat nog even zo door. Alles komt langs, gevat in bewonderenswaardige objectiviteit en openhartigheid. Van der Sterren schrijft met dezelfde sensitiviteit die hem als schaker zo vaak de das omdeed als twijfels en wankelmoedigheid de baas werden over zijn schaaktalent. Er valt in het boek van alles te beleven, veel moois en onvoorstelbaars. Ik zal daar wat van laten zien.

In 1975 speelde ik in de reservegroep van het Hoogovenschaaktoernooi. Paul ook en hoewel duidelijk was dat hij de sterkste was in die groep kon ik niet bevroeden wat er een paar jaar later in Wijk aan Zee zou gebeuren.

Allereerst dit fragment uit de meestergroep van 1977. Paul speelt tegen Viktor Koepreitsjik, de latere winnaar. Zelf zou hij op de tweede plaats beslag leggen.

Paul van der Sterren – Viktor Koepreitsjik

Commentaar: Paul van der Sterren

Stelling na de zestiende zet van zwart

Het ziet er gevaarlijk uit voor wit, maar er blijkt een verbluffende combinatie in te zitten, die de zwarte opzet weerlegt.

17. Te4! h6. Op 17. .. Tf5 is 18. Dg4! sterk, dankzij de pointe 18. .. h6 19. Lxf4! 18. Lxf4! Pxf4 19. Dg4! Zoiets overzie je natuurlijk gemakkelijk. Arme Koepreitsjik.

19. .. Tae8 20. Txf4 Txf4 21. Dxf4 Lxb3 22. axb3 a6 23. Dd2 De7 24. Kf1 Dc5 25. b4 Dd6 26. Te1 Txe1+ 27. Dxe1 Kf8

28. g3 Kf7 29. h4 Kf8 30. Kg1 Kf7 31. Kg2 Kf8 32. g4 Kf7 33. Dd2 Dd5+?

Een ernstige fout, omdat de dame hierna niet meer naar het ideale veld d6 terug kan.

34. Kg3 Kg8 35. Df4 b5 36. Dc7 Kh7 37. De7 Da2 38. De4+ Kh8 39. Dxd4 en wit won gemakkelijk.

Paul van der Sterren – Viktor Koepreitsjik

Maar dan gebeurt er in datzelfde jaar dit tegen de modale schaker Gerrit Visser tijdens het open kampioenschap van Nederland.

Paul van der Sterren - Gerrit Visser

Commentaar: Paul van der Sterren

Stelling na de elfde zet van wit

11. .. h4

In het IBM-toernooi, twee weken eerder, zou ik niet op het idee gekomen zijn dat mijn tegenstander hier een onnozele fout zou maken. Maar in dit open toernooi, tegen een tegenstander van wie ik zonder meer verwachtte (gemakkelijk) te gaan winnen, leek dit bijna vanzelfsprekend. Zo’n gedachte is meer dan welkom in je hoofd omdat ze naadloos in je verwachtingspatroon past. Veel meer dan ‘dank je wel’ zal ik dan ook bij het uitvoeren van mijn volgende twee zetten niet gedacht hebben.

12. Pxh4? Lxe2 13. Pxf5?? Lf3! “Nou, graag gedaan”. Wit gaf het op en moest even diep ademhalen. Eén van mijn kortste verliespartijen ooit.

Niet veel later, januari 1978, was ik weer in Wijk aan Zee en getuige van Pauls eerste grootmeester toernooi waar hij gelijk maar met de grootste scalp naar huis ging. De scalp van Viktor Kortsjnoi.

Paul van der Sterren - Viktor Kortsjnoi

Commentaar: Paul van der Sterren

1. e4 e6 2. d4 d5 3. Pc3 Lb4 4. e5 c5 5. a3 Lxc3+ 6. bxc3 Pe7 7. Pf3 Pbc6 8. Ld3 Da5 Het eerste teken dat hier niet de gewone Paul van der Sterren aan het werk is. In een overbekende stelling ontdek ik plotseling dat wit voor de theoretische zetten 9. Ld2 en 9. Dd2 een alternatief heeft: hij kan rustig op c3 laten slaan.

9. 0-0 c4 Hier en op de volgende zetten leidt slaan op c3 na 10. Ld2 Db2 11. Tb1 Dxa3 12. Ta1 tot remise door zetherhaling, een resultaat waar Kortsjnoi natuurlijk niet op zat te wachten.

10. Le2 Ld7 11. a4 Pc8 Een grimmig antwoord, misschien Kortsjnoi’s manier om me te laten weten dat hij mijn verkapte remiseaanbod op de negende zet niet kon waarderen. Normaal behandelden de zwartspelers (en Kortsjnoi was indertijd de grote expert in deze toen bijzonder populaire variant) dit type stelling altijd met 0-0-0 en f7-f6.

12. Dd2 Pb6 Wit verliest nu zijn a-pion, maar dat dit niet zo erg is, mits wit voldoende spel op de koningsvleugel weet te ontwikkelen, wist ik wel.

13. Dg5 Tg8 14. Ta3 Voor deze merkwaardige zet had ik een heel subtiele reden. Ik wilde geen 14. Ld2 doen omdat na 14. .. h6 15. Dh5 Pxa4 het witte paard niet kan spelen wegens 16. .. Pxd4 17. cxd4 Dxd2. Maar je kunt ook té diepzinnig zijn, achteraf vond ik 14. Ld2 beter.

14. .. h6 15. Dh5 Pxa4 Nu zag ik dat het geplande 16. Ph4 het bezwaar heeft dat wit dan na 16. .. b5 het dreigende 17. .. b4 niet met 17. Ld2 kan verhinderen wegens … 17. .. Pxd4! Maar niet getreurd, wit hoeft zich niet te haasten.

16. g3 b5 17. Ld2 Dd8 18. Tb1 De7 19. Taa1 a6 20. Ph4 0-0-0 In de analyse (voor Schaakbulletin) waag ik het niet echt om Kortsjnoi’s spel ergens te bekritiseren, maar ik vraag me wel op verschillende punten af, waarom hij het niet anders doet. Zo dacht ik hier aan 20. .. Kd8 met de bedoeling 21. .. Kc7.

21. Pg2 Kc7 En hier opperde ik voorzichtig dat zwart misschien een keer f7-f6 had moeten spelen, met name op dit moment. Kortsjnoi laat me inderdaad wel heel opvallend mijn gang gaan op de koningsvleugel.

22. Pe3 Ta8 23. f4 Pb6 24. f5 b4 Dit lijkt misschien consequent en sterk, maar in feite neemt zwart een groot risico met het openen van lijnen op de damevleugel. Het komt me voor dat Kortsjnoi hier een beetje in paniek begint te raken.

25. Tf1 Met de positionele dreiging 26. f6. De zwarte stelling begint te kraken, zoals ik-niet zonder zelfingenomenheid-in Schaakbulletin schreef. 25. .. g6 26. fxg6 Txg6 27. Df3 Le8 28. Df4 Dreigt zowel 29. cxb4 als 29. Lh5

28. .. bxc3 29. Lxc3 Dg5 30. Df3 Een tevreden stapje terug. Wit heeft in b4xc3 een belangrijke concessie afgedwongen. Deze zet maakt iets zichtbaar van de gemoedstoestand waarin ik op dit moment verkeerde. Ik was zo gefocust op de instandhouding van mijn aanvalsleger, dat het motief 32. Lxb4 axb4 33. Txa8 Pxa8 34. Lxc4 me volkomen ontging. Hoewel dit objectief gezien een uitstekende mogelijkheid was, kan ik achteraf alleen maar zeggen “Gelukkig maar!”

32. .. Tg8 33. Tfb1 Dd8 33. .. Pxc2 is niet goed wegens 34. Txa5 34. Df1 Met de bedoeling om nu wel op b4 te slaan. 34. Ph5 was ook goed, maar mijn aandacht richt zich nu geheel en al op de damevleugel.

34. .. Pc6 35. Tb5 Een agressieve zet die de partij in een crisis brengt. 35. .. a4 36. Db1 Ta6 37. Db2 Ld7 38. Da3

38. .. Pxd4 Laat ik hier mezelf eens citeren: “Ik weet niet of Kortsjnoi zich hier verrekende of dat hij iets wilde doen om zich te ontworstelen aan de groeiende druk.” Misschien wel allebei.

39. Dc5+ Kb7 Op 39. .. Pc6 is 40. La5! winnend. Zwart moet materiaal inleveren. 40. Lxd4 Lxb5 41. Dxb5 a3

Hier werd de partij afgebroken. Tekenend voor de kracht van de trance waarin ik verkeerde is dat de pauze van twee uur me op geen enkele manier uit mijn evenwicht haalde. Samen met Frans Borm at ik een bord kapucijners in café De Zon en liet hem mijn ideeën over de stelling zien, totaal immuun voor alle drukte om ons heen. Het blijkt allemaal haarfijn te kloppen.

42. Lh5! Bindt zwart aan het zwakke punt in zijn stelling: pion f7. 42. .. Dc7 Op 42. .. Tf8 wint 43. Lxf7! Txf7 44. Pxe6.

43. Pe2! Als zwart nu het overbrengen van het witte paard naar de damevleugel toelaat, staat hij machteloos tegen de witte overmacht.

43. .. De7 44. Pc3 Dd7 Op 44. .. Dh4 geef ik 45. Lf2! Dxh5 46. Pa4 als eenvoudigste mogelijkheid. 45. Db4 Tg5

46. Txa3! Ik denk niet dat ik dit in de pauze allemaal nog bekeken had. Achteraf noem ik dit “de inleiding tot een aardige en geforceerde finale” en geef ik aan dat 46. Lf3 met de dreiging 46. Pb5 zeker zo gemakkelijk gewonnen had. Gestamel van onvermogen om iets van het onverwoordbare toch te verwoorden! Zulke voorzichtige zetten had ik op dat moment absoluut niet nodig. De finale die nu losbarst stond me tot in detail helder voor de geest.

46. .. Txa3 47. Dxb6+ Ka8 48. Pb5 Db7 49. Dd8+ Db8 50. Dd7 Db7 51. De8+ Db8 52. Dc6+ Db7 53. De8+ Een paar zetherhalingen om tijd te winnen. Kortsjnoi speelde in de tweede zitting erg snel, een bekende tactiek om in slechte stelling een jonge, onervaren tegenstander onder druk te zetten.

54. .. Db8 54. Dc6+ Db7 55. Dd6! Taxg3+ 56. hxg3 Dxb5 57. Df8+ Kb7 Of 57. .. Db8 58. Da3+ Kb7 59. Lxf7 en wit wint.

58. Dxf7+ Kb8 59. Kg2! Da4 60. Kf8+

Hier werd de partij voor de tweede keer afgebroken, maar na een kwartiertje nadenken over zijn af te geven zet gaf Kortsjnoi op. De winstvariant die me voor ogen stond is: 60. .. Kb7 61. De7+ Kb8 62. Dd8+ Kb7 63. Db6+ Ka8 64. Le8! Dxc2+ 65. Lf2 De4+ 66. Kh2 en zwart heeft geen schaakjes meer.

Tot zover Paul van der Sterren aan het woord.

Paul van der Sterren - Viktor Kortsjnoi

Wat we gezien hebben was het kenmerkende begin van een veelbewogen loopbaan: gelukte en mislukte toernooien, bloopers soms tegen (veel) zwakkeren, kunststukjes tegen wereldtoppers.

Als je het boek uit hebt, heb je genoten van prachtige partijen met het heldere en aansprekende commentaar van Paul van der Sterren. Heb je soms even moeten grinniken bij het zien van een vreselijke blunder om jezelf onmiddellijk weer tot de orde te roepen als je leest welk leed zo’n fout bij de schrijver aanrichtte en prijs je je gelukkig dat voor jou, amateur, verliezen weliswaar ook vreselijk kan zijn maar dat je jezelf gauw weer overeind kan helpen met: “Ach volgende keer beter, het is maar een spelletje.” En precies dát kan een schaakprofessional niet.

Tot besluit een citaat uit het boek als Pauls carrière ten einde loopt en de motivatie geslonken is.

“Het telkens opnieuw verwerken van kleine en grote tegenslagen: je doet een minder goede zet, je hebt het moeilijk tegen iemand van wie je verwacht gemakkelijk te kunnen winnen, je voelt je zwak tegen iemand die je sterker dan jezelf vindt, je verliest een partij een heel belangrijke partij. Het leven van een schaker is in feite een aaneenschakeling van zulke teleurstellingen (afgewisseld met de momenten van tevredenheid natuurlijk...)”

Die gevoelens blijft geen enkele (prof-)schaker bespaard. Ook Jorden en Max niet.

Het neemt niet weg dat schaken after all toch ‘slechts’ een spel is, zij het een superieur spel. Behalve voor dr. B.

Wim Westerveld

Naschrift 1:

Het ‘Jorden en Max’ sprookje is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal, maar dat betekent niet dat alles zo gebeurd is.

Naschrift 2:

- Schachnovelle verscheen in 1943 en in 2017 kreeg het een Nederlandse vertaling van Ria van Hengel en Willem van Toorn. Schaaknovelle beleeft inmiddels de zesde druk.
- Die Welt von gestern werd in 1942 gepubliceerd, het werk verscheen in 1948 in het Nederlands in een vertaling van Frederik Wilhelm van Heerikhuizen. Willem van Toorn verzorgde in 1990 een nieuwe vertaling. De wereld van gisteren kreeg in 2020 zijn zesde druk.
- De juiste zet verscheen in 2020.
- The Best I Saw in Chess verscheen ook in 2020.
- Zwart op Wit verscheen in 2011 en was een tijdje uitverkocht. Inmiddels is het boek heruitgegeven en weer volop verkrijgbaar.