Carl Schlechter speelt blindsimultaan in Wenen, december 1898. Rechts Georg Marco die aantekeningen schrijft in zijn blocnote. (Bron: Das interessante Blatt, 22 December 1898)

Je hoort wel eens de verzuchting dat de topspelers van nu saai zijn. Het is dan dat de topspelers van vroeger vaak uitgesproken persoonlijkheden waren, zoals Tal, Kortsnoj, Spasski, Hort en noem maar op of dichter bij huis Donner en Timman en dat dit soort types tegenwoordig met een lantaarntje te zoeken zijn als ze er al zijn.

Zo’n verzuchting komt vrijwel altijd uit de mond van leeftijdgenoten van me en dan is scepsis geboden. Want is het niet zo dat met het klimmen der jaren de tijd van vroeger in alles beter lijkt en dat de jeugd van tegenwoordig nooit gedeugd heeft? En is het niet zo dat de nostalgische hang naar die ‘goeie ouwe tijd’ verraden wordt door de muziekvoorkeur van ons ouderen, bewust of onbewust verbonden met de jaren dat we jong en mooi waren, in de kracht van ons leven met nog een hele toekomst voor de boeg?

Maar laten we eerst eens wat verder teruggaan in de tijd, toen er nog weinig schaaktheorie was en er al helemaal geen schaakengines waren. Naar het begin van de twintigste eeuw.

Wenen, de hoofdstad van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, was toen in veel opzichten de culturele ‘hotspot’ van Europa en ook voor de schaakwereld een belangrijk centrum. Wereldtopper Carl Schlechter was een Wener en het eerste deel van zijn dramatische match tegen Emanuel Lasker om het wereldkampioenschap werd in 1910 in Wenen gespeeld. Maar de man om wie veel, zo niet alles, in schakend Wenen en ver daarbuiten draaide, was Georg Marco, de redacteur van de toonaangevende ‘Wiener Schachzeitung’.

Geboren in 1863 in het stadje Cernaiti (nu Oekraïne maar toen Oostenrijk-Hongarije), groeide hij op in Roemenië en studeerde daar medicijnen. Maar hij gaf de studie eraan om journalist en professioneel schaker te worden. En toen hij achter in de twintig was, trok hij naar Wenen waar hij tot zijn dood in 1923 zijn domicilie had.

Zijn beste toernooiresultaten behaalde hij aan het begin van de twintigste eeuw. Hij was toen zonder twijfel een top-10 speler. Vóór zijn topperiode, eind negentiende eeuw, speelde hij twee matches tegen Carl Schlechter. Beide matches eindigden gelijk. Lange tijd was hij dus een echte topspeler. Bekender nog werd hij als schrijver van toernooiboeken. Bovendien wordt hij beschouwd als één van de beste analytici van zijn tijd.

Maar de discipline was soms ver te zoeken bij hem wanneer hij zich, zoals wel vaker, verloor in details. Daardoor verscheen de ‘Wiener Schachzeitung’ altijd te laat en werd hij gedwongen om nummers te verdubbelen en soms te verdrievoudigen. Spottend werd er gesproken van de ‘Wiener Schachbücher’ en Tartakower noemde hem ‘brother bombasticus’ en ‘Dick-, Weit- und Breitmeister’ als een toespeling op zijn obsessie voor kleinigheden. Hij had echter nog een andere bijnaam die leek op de bijnaam die Tartakower hem gaf, maar die vooral de spot dreef met zijn uitgedijde lichaam: ‘Gross-, Dick- und Breitmeister.’ Marco woog ruim 150 kilo.

Georg Marco had een solide stijl van spelen, maar was al gauw tevreden met remise. Je kunt je afvragen of dat laatste een gebrek aan conditie verraadt. Mogelijk was conditiegebrek en daardoor gebrek aan alertheid de oorzaak van een groteske en daardoor historische blunder. Een blunder die een topspeler van nu niet zou overkomen, denk ik, maar die ook toen uitzonderlijk moet zijn geweest.

Het is 1902 tijdens een toernooi in Monte Carlo en het stond na de 35e zet van zwart zo.

Marco’s tegenstander die wit had, was een tamelijk onbekende speler, Ignatz von Popiel. Ignatz staat hier gewonnen, de zwarte stukken staan uiterst ongelukkig en met 36. Ph4 kon Popiel de genadeklap uitdelen, want de zwarte dame moet op e5 blijven om wits e5 te verhinderen waardoor de diagonaal b1-h7 met dodelijke werking geopend zou worden. Niet alleen dreigt er na 36. Ph4 Pg6 maar ook Tf5. Popiel zag echter nog iets anders, de penning van de zwarte loper op d4 en ging voor stukwinst: 36. Td1.

Remise zit er niet meer in, zal Marco mistroostig gedacht hebben, en daar had hij gelijk in. Hij gaf daarom op, maar daar had hij dan weer géén gelijk in. Zwart wint met 36. .. Lg1! Geestig, maar niet echt moeilijk.

Opgeven in gewonnen stelling, het is vreselijk.

De Australische grootmeester Ian Rogers verzamelde dit soort pijnlijke gebeurtenissen in een boek. Ik heb het niet nagekeken, maar deze ‘oops’ zou daarin niet misstaan.

Terug naar onze tijd. Er is op topniveau veel veranderd in de schaakwereld. Gemakzuchtig remise schuiven is er niet meer bij, de bijna vergeten term ‘salonremise’ is er één uit vervlogen tijden. Nog afgezien van de regels die snel remise maken verhinderen, staat er op gebrek aan strijdlust een straf die het einde van de carrière van een topspeler betekent: geen uitnodigingen meer voor de toernooien die ertoe doen. De concurrentie is moordend en voor jou een ander.

De komst van up-to-date databases en supersterke engines hebben ook de voorbereiding drastisch veranderd. Als topspeler kun je niet langer meer uitsluitend vertrouwen op je grote talent, zoals bijvoorbeeld Capablanca dat nog kon, maar er zal hard, heel hard, gewerkt moeten worden. We weten dat schaken op topniveau veel energie kost en te vergelijken is met een fysieke sport, maar nu moet dat energieniveau tijdens de voorbereiding en de partij zelf ook nog eens lang vastgehouden worden. Schaken was in de eerste plaats een mentale sport, maar is op topniveau nu ook een fysieke sport geworden. Het geheugen moet bovendien optimaal functioneren. Dat alles vergt naast talent uithoudingsvermogen. En dat laatste vraagt om een uitstekende fysieke conditie en de discipline om die te bereiken. Zoiets laat zich niet combineren met alcoholische uitspattingen, nachtenlang doorhalen. Of anders gezegd: een Bourgondische levensstijl is domweg niet mogelijk als je de top wilt bereiken.

Apeldoorn 1976, fysieke voorbereiding op de olympiade in Haifa (Bron: Schaakbulletin 105)

De topspeler van nu is jong en afgetraind. De gym is voor hem of haar een regelmatige bestemming, tegengif voor al dat zitten achter de laptop.

In het mooie interview dat Paul van der Sterren voor SchaakMagazine Jan Timman afnam bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, zei Timman veelbetekenend: “Als ik nu zou moeten kiezen, zou ik geen schaker worden. Veel te veel werk. Dan kan ik beter schrijver worden, daar hoef je niet zoveel voor te doen.”

Betekent dat nu dat de huidige topspelers saaie weinig tot de verbeelding sprekende persoonlijkheden zijn, die slechts in schaakvarianten kunnen praten en daarbuiten niets te melden hebben, nooit gekke dingen doen en monomaan met schaken en hun fysieke conditie bezig zijn ? Ik denk het niet. Mannen als Dubov en Grischuk vooral, maar ook Svidler, Giri , Carlsen en zelfs Karjakin met zijn weinig populaire politieke uitspraken, zijn uitgesproken persoonlijkheden. Dubov, die het aandurft om tegen de schenen te schoppen van de machthebbers van zijn land, is in alles origineel, maar tegelijkertijd gedisciplineerd. Hij bewijst dat zelfdiscipline geen synoniem is voor saaiheid.

Beelden zeggen vaak meer dan woorden. Dit filmpje maakt duidelijk wat ik bedoel, combinatie van eigenzinnigheid en discipline. Anders doe je dit niet, anders kun je dit niet.

Marco en Dubov. Er zit meer dan 100 jaar tussen de tijd dat de eerste topspeler was en de tweede topspeler is. Beiden bijzondere persoonlijkheden.

Georg Marco

Daniil Dubov

Hun uiterlijk laat zien wat er veranderd is. Hun overgave laat zien wat er niet veranderd is: onvoorwaardelijke toewijding aan dat fantastische spel, noodzakelijk als je topspeler wilt zijn. Vroeger moest je zonder bron van vaste inkomsten armoede op de koop toe nemen, nu geestdodende uren in de gym.

Wim Westerveld