Lodewijk Prins* schijnt eens gezegd te hebben: “Het enige dat schakers met elkaar gemeen hebben, is schaken.”
Het zal een reactie zijn geweest op denkbeelden en eigenschappen die schakers hardnekkig worden toegedicht: tikje wereldvreemd, maar wel intelligent.
Generaliseren zit in de mens. Het is een poging om grip te krijgen op de complexe wereld om hem heen. Maar wie wel eens een schaakforum op internet bezoekt, ziet dat daar net als elders de vogels van verschillend pluimage zijn. De overeenkomst is schaken en veel meer dan dat is er niet. Of toch?
Zijn schakers inderdaad slim?
Door Foppe-Jan Montsma
De buitenwereld lijkt deze vraag voortdurend te bevestigen. Terwijl een beetje schaker weet: nee, bepaald niet slimmer dan de rest.
Als hij al slim is, dan is dat niet omdat hij schaakt, maar omdat zijn IQ toevallig niet onder de streep valt, maar er boven. En vaak niet eens zo veel.
Intussen levert dit misverstand de schaker een imago op dat hem, ten onrechte, uittilt boven die rest.
Dat overkwam mij toen de nog jonge Donner in februari 1951 bij ons op school simultaan kwam geven. Ik was de enige die won! Ik wist niet hoe snel ik de stukken weer in de doos moest bergen, want ik wilde de toegestroomde omstanders eigenlijk niet laten zien op welke toevallige en knullige manier ik gewonnen had: Donner had een simpel aftrekschaakje over het hoofd gezien, dat was alles. Geen enkele reden voor mij om te zeggen: jeetje, wat heb ik goed gespeeld!
Intussen was mijn status op school gevestigd. Heb ik daar voordeel van gehad? Nou en of! Niet alleen van de kant van medeleerlingen, maar ook van de kant van mijn docenten. Door hen werd mij een intelligentie toegedicht die het hun niet toestond mij te laten doubleren, hoewel dat wel had gemoeten. Want zo’n slimme leerling was ik niet. Persoonlijk vind ik mij een bevestiging van wat Vidmar in zijn mooie boek Goldene Schachzeiten (p.41) zegt over schaken en intelligentie: schaken, zegt hij “hat mit der Intelligenz des Spielers ausserordentlich lockere Verwandschafftsabhängigkeiten” (sorry voor het barokke Duits, maar zo staat het er). Met excuus aan al die schakers die echt intelligent zijn, maar dat waren ze al voordat ze als neefjes van oom Jan het schaken leerden.
En hiermee neem ik afscheid van de lezer. Het waren herinneringen en gedachten van een modale schaker, die voor al zijn oude collega’s nog dit advies heeft: houd vol! Je bent nooit te oud om de openingstheorie nog met een nieuwe variant te verrijken. Waarmee ik de cirkel naar mijn eerste artikel heb gesloten.
——————-
Dit was de laatste aflevering van de serie Senior. Ik neem afscheid van het mooie regelmatige handschrift van Foppe-Jan.
En ik hoop dat de lezers net zo genoten hebben van zijn verhalen als ik. Maar wanhoop niet beste lezer. De heer Montsma heeft nog wat voor ons in petto.
Wim Westerveld
* Lodewijk Prins (1913-1999) was een vooraanstaande figuur in de Nederlandse schaakwereld. Van 1939 tot 1970 maakte hij deel uit van het olympiadeteam. In 1948 won hij het Hoogovenstoernooi en in 1965 werd hij, 52 jaar oud, schaakkampioen van Nederland. Dat ontlokte Donner de onsterfelijke boutade dat Prins nog geen paard van een loper kon onderscheiden. Hem werd in 1982 retroactief de grootmeestertitel door het FIDE congres verleend.