Dr. H.W. van der Vaart Smit. Hij was het die zich onder zijn pseudoniem Dr. Van Zoeterwoude ergens in 1962 meldde bij Frits Roessel met onder zijn arm een manuscript dat Roessel zou laten uitgroeien tot het welbekende Openingen Vademecum.
Foppe Jan Montsma onthulde de geschiedenis in: Drs. F. Roessel: Openingen Vademecum en hoe dat tot stand kwam.
Duidelijk is dat Van der Vaart Smit (VdVS) een berucht foute dominee is geweest tijdens de bezetting in de Tweede Wereldoorlog en dat hij zijn manuscript vermoedelijk heeft geschreven in de strafgevangenis van Scheveningen waar hij na de oorlog een langdurige straf uitzat. Maar geheel onduidelijk bleef waar hij zijn kennis van het schaakspel vandaan had. Onze zoektocht door de tijdschriften van de (K)NSB van het interbellum leverde geen enkel spoor op. We hadden ons er al bij neergelegd dat we vermoedelijk nooit te weten zouden komen hoe sterk VdVS als schaker is geweest en dat we het zouden moeten doen met de conclusie die Foppe Jan formuleerde: “Als VdVS zonder enige wedstrijdervaring in staat is om zo’n project in zijn cel op te zetten, hoe wankel het ook is, dan hebben we te maken met een persoon van een uitzonderlijke intelligentie.”
Ik heb het artikel van Foppe Jan op Schaaksite gezet in de vage hoop dat er iemand zou komen met een aanwijzing die enig licht zou kunnen werpen op de kwestie: Hoe sterk was schaker Van der Vaart Smit alias Van Zoeterwoude?
En er kwam een tip! Wijnand Engelkes schreef: “En dan is er nog een publicatie Naar Florence en Rome, NCRV-reis 1-10 aug. 1933. H.W. van der Vaart Smit, ‘Over schaken’. Niet dat ik die heb, maar met wat zoeken op internet kwam ik een link tegen: 464_Vaart_Smit_HW_van_der (vu.nl) waar op bladzijde 6, Diversen 17 die publicatie genoemd staat.”
Wow, die hadden we over het hoofd gezien. Ik heb contact opgenomen met het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme en per kerende mail kreeg ik de publicatie toegestuurd. Vooraf had Foppe Jan mijn enthousiasme enigszins weten te temperen en helemaal ongelijk bleek hij daarmee niet te hebben.
Zeker is het niet, maar het lijkt erop dat hij deze beschouwing, samen te vatten als ‘oefening baart kunst’, in 1933 heeft geschreven. Dat was bijna dertig jaar voordat hij zijn manuscript bij Frits Roessel neerlegde. Een directe aanwijzing over zijn speelsterkte is er nog steeds niet, maar dat hij ook toen al op de hoogte was van de schaakliteratuur en dat hij zijn advies om je daarin te verdiepen ook op zichzelf toegepast zal hebben, is aannemelijk. Een ‘geleerde amateur’ is Paul van der Sterren’s bondige karakterisering van schaker Van der Vaart Smit.
Veel dichter bij de ontsluiering van dit raadsel lijken we niet te komen. Tenzij er toch nog iemand opstaat met de gouden tip…
Wim Westerveld