Precies weet ik het niet meer, hoe en waar het was dat ik Rob voor het eerst ontmoette.

Vermoedelijk bij het schaakclubje op school dat mijn geschiedenisleraar had opgericht.

En het zal tijdens het schooljaar 1963-1964 geweest zijn, daar in het Caland Lyceum aan de Argonautenweg, op de grens van de Rotterdamse wijken Hillegersberg en Schiebroek.

We hebben nooit bij elkaar in de klas gezeten, want Rob deed de HBS en ik het gymnasium. En dat was maar beter ook, want door de besmetting met het schaakvirus zou van opletten tijdens de les nog maar weinig terechtgekomen zijn.

We bleken in dezelfde straat in Hillegersberg te wonen, de Borchsatelaan, waar Rob en zijn moeder inwoonden. Ze waren exotische verschijningen, want in die tijd zag je in Hillegersberg alleen maar mensen met een Aziatisch uiterlijk die in de plaatselijke Chinees ‘Kam Sang’ werkten. Robs Japanse moeder had een betrekking bij het Japanse consulaat. Zijn Duitse vader heeft Rob niet gekend en slechts eenmaal in levende lijve gezien. Daarover later meer.

Al snel na onze eerste ontmoeting was het hek van de dam en begon schaken ons leven te beheersen. Als het even kon, gingen we schaken. Eerst zonder, later met een schaakklok. Eindeloze tienkampjes. Aanvankelijk alleen bij mij thuis, later ook bij Rob toen Rob en zijn moeder verhuisd waren naar een ruim appartement in Schiebroek. Dat appartement ademde Japan. Bij binnenkomst stuitte je al direct op een afbeelding van de Japanse heilige berg Fuji.

Als we zaten te schaken kwam Robs lieve moeder geruisloos langs met lekkernijen op zo’n mooi Japans schaaltje. Soms bleef ik wat langer en werd ik voorgesteld aan Japanse gasten, vaak beroemdheden die Rotterdam aandeden. Zo heb ik eens de hand mogen schudden van driebandenkoning Koya Ogata. En een enkele keer bleef ik eten. Suki Yaki, heerlijk maar ook wel ver verwijderd van wat ik gewend was, met zo’n rauw ei en zeewierbladen.

Aanvankelijk was ik iets sterker dan Rob. Volgens Rob kwam dat doordat ik tijdens onze partijen in schaakboekjes zat te kijken. In de schoolpauzes zochten we elkaar op en speelden we blind. Op een dag passeerden we zo het sportveld waar medeleerlingen aan het hardlopen waren. “Hollen is voor de dommen”, sprak Rob minzaam.

En toen viel ons oog op een advertentie in een huis-aan-huisblaadje. De SV Schiebroek organiseerde een instuiftoernooi voor huisschakers in de Goede Herderkerk. Wij daar op af, we wilden wel eens weten of we het konden opnemen tegen echte clubschakers. We wonnen allebei onze groep. De club of beter gezegd de bezielende jeugdleider van de club, de onlangs overleden Henk de Kleijnen, lijfde ons onmiddellijk in en zo begon ons clubleven. We fietsten naar Den Haag en Amsterdam om de grote jongens in het zonetoernooi en het IBM-toernooi aan het werk te zien. We gingen zelf aan toernooien deelnemen. Samen met Hans van Calmthout op de brommer naar Dieren voor het Open Kampioenschap. Wij op onze Puch, Hans op zijn Typhoon waar hij meer naast liep dan dat hij erop zat. De motor van zijn vehikel sloeg voortdurend af.

We werden steeds beter, maar Rob groeide het hardst. Hij ontwikkelde een klassiek strategische en geduldige stijl van spelen en met zijn ik zou haast zeggen Aziatische instelling was hij nooit uit zijn evenwicht te brengen. Zijn openingsrepertoire was beperkt maar hecht doortimmerd. Frans tegen e4 en zijn geliefde Sämisch tegen het Konings-Indisch. Later heeft hij zijn repertoire aanzienlijk uitgebreid.

Hij werd in 1969 jeugdkampioen van de Rotterdamse Schaakbond en in 1970 na barrage met Job de Lange en Max Viergever jeugdkampioen van Nederland. Dat kampioenschap werd gespeeld in Rockanje en Oostvoorne en natuurlijk ging ik kijken hoe mijn vriend het ervan afbracht. Daar is een foto van. Op de voorgrond Charles Kuijpers. Helemaal links achteraan een vaag beeld van Rob, ik sta ernaast.

In die tijd vonden er teammatches plaats tussen de beste spelers van ons land en de beste spelers van de ene keer Engeland en de andere keer Duitsland. De jeugdkampioenen van het land bezetten het jeugdbord. En zo kwam Rob in Duitsland te spelen tegen, als ik me goed herinner, René Borngässer. Een man die kwam kijken bij de wedstrijd, heeft Rob een tijdje geobserveerd en ging daarna weer weg. Rob herkende hem van de foto’s. Zijn vader. Er is nooit contact geweest. Hoe tragisch.

De studietijd brak aan en Rob ging in Amsterdam studeren, psychologie. We zagen elkaar niet meer zo frequent, maar tijdens de match Fischer-Spasski in 1972 was het weer helemaal raak. Ik heb een paar dagen gelogeerd in het gastvrije huis van Rob en Marga aan de Commelinstraat en later nog een paar keer in de zomervakanties tijdens IBM-toernooien. Vele schakers hebben nadien genoten van de enorme gastvrijheid van Rob en Marga. Eerst aan de Commelinstraat, later aan de Transvaalkade.

Toen ik op 13 september jongstleden Rob bezocht in revalidatiecentrum Het Flevohuis – wat naar later bleek de laatste keer te zijn dat ik hem zag – hebben we herinneringen opgehaald. Ik vertelde hem dat ik het winnen van de IBM-reservegroep in 1975 aan hem te danken had. Ik had een afgebroken partij tegen Dick Smorenberg. Het stond volkomen gelijk en ik wilde de partij al remise geven. Rob weerhield me ervan: “Een hele tijd niks doen, gewoon doodzitten.” Het was het geduld dat Rob had en ik niet. Maar het werkte, er kwam een fout en ik won. Rob was helder toen ik voor het laatst bij hem was, maar kon zich het voorval begrijpelijkerwijs niet herinneren. Maar aannemelijk vond hij het wel.

Vanaf de jaren tachtig hadden we nog slechts sporadisch contact, meestal bij een competitiewedstrijd. De enige keren dat ik me nog aan het schaakbord waagde. In die jaren tachtig beleefde Rob zijn hoogtepunt op schaakgebied. Hoe dat gegaan was, vertelde hij me op die dinsdag van 13 september jongstleden. Hij was in 1981 tweede geworden in het open toernooi van Baden Baden, achter Paul van der Sterren. Vier jaar later werd hij tot zijn verrassing uitgenodigd voor het hoofdtoernooi, een grootmeestertoernooi. Daar speelde hij naar eigen zeggen zijn beste partij uit zijn carrière tegen grootmeester Stefan Kindermann. Recent ontdekte hij dat zijn partij tegen Efim Geller in het boek van Geller, The Nemesis, terecht gekomen was. Ja, zo goed was Rob, al was die partij tegen Geller geen topprestatie van hem, maar vooral een belangrijk nieuwtje van Geller, een speler van wie we de partijen destijds met groot ontzag naspeelden in dat appartement in Schiebroek, halverwege de jaren zestig.

Na onze pensionering hebben we de draad weer opgepakt. We hadden vaak contact en zeker toen ik ging schrijven en ik zijn hulp inriep om herinneringen aan te vullen. In het artikel over de gebroeders Maliangkay komt een beschrijving voor van het schaakfeest in AMVJ Rotterdam (1971). Die is van Rob en zijn onderkoelde gevoel voor humor komt daarin goed tot uitdrukking. Het artikel over Nezhmetdinov heeft hij gecontroleerd op (schaaktechnische) fouten. Hij was altijd precies en objectief. Vaak stuurde hij me zijn partijen toe met analyses van zijn hand. Meedogenloos objectief, waarbij hij zichzelf nooit spaarde. Echt bewonderenswaardig. Het commentaar op mijn partijen daarentegen was steevast: goed gespeeld, ook als ik en vast ook hij wel beter wisten.

Ik ben de afgelopen jaren bij Rob en Marga enige keren thuis geweest. Altijd weer die gastvrije sfeer. Met hun fijne dochter Rena en zijn vrienden door dik en dun, Han Mawira en Frans Arp.

De gezondheidstoestand van Rob ging achteruit. Hersenbloeding. Hij herstelde wel, maar niet meer volledig. Niettemin kon hij nog op hoog niveau schaken. Er kwam echter een nieuw ziektebeeld bij en plotseling ging zijn steun en toeverlaat Marga hard achteruit. Ze overleed eind juli dit jaar. Na de uitvaartplechtigheid zei Rob me: “We hadden gehoopt samen 90 te worden. Dat is niet gelukt en ik ga dat zelf hoogstwaarschijnlijk ook niet halen.”

Doodziek en in en in verdrietig heeft Rob geprobeerd tot het laatste toe zijn hopeloze positie te verdedigen. Het mocht niet baten.

Bij mijn laatste bezoek heb ik hem het boekje ‘Meester Jakobson’, door Tim Krabbé, gegeven. In de dagen dat hij door corona eenzaam in quarantaine zat, zal hij het gelezen hebben. Wat hij ervan gevonden heeft, zullen we helaas nooit weten.

Mijn vriend, met wie ik zo lang gereisd heb door de schaakwereld, is niet meer. Voor Alexander en Rena moet het onwerkelijk en uiterst verdrietig zijn dat ze plotsklaps geen ouders meer hebben. En voor de vele schaakvrienden zal het zwaar zijn te beseffen dat het gastvrije honk aan de Transvaalkade verleden tijd is. Rob en Marga zijn een dierbare herinnering geworden.

Paul van der Sterren heeft een mooi en treffend in memoriam geschreven dat gepubliceerd is op de website van Robs schaakclub Caïssa ‘Een van mijn oudste en meest dierbare vrienden’.

De crematie vindt plaats op vrijdag 30 september om 11:00 uur op De Nieuwe Oosterbegraafplaats.

Wat zal ik hem missen, mijn relaxte en immer aardige, evenwichtige en inspirerende schaakvriend van het allereerste uur.

Wim Westerveld