Gedurende een aantal jaren, eind jaren ‘80 begin jaren ‘90, was Maarten de Zeeuw een clubgenoot van me. Regelmatig speelde hij mee met ‘de reserves van Volmac’, Volmac II. In de hoofdklasse en later in de eerste klasse van de KNSB. We hebben vaak vluggertjes tegen elkaar gespeeld, maar zelden met elkaar gesproken.
En als we al spraken was dat meestal in de taal van schaakvarianten waaruit bleek dat hij veel meer gezien en berekend had dan ik. Als hij sprak, was dat in een soort staccato waarmee hij de gebeurtenissen op het schaakbord beschreef. Maarten was een rekenmonster. Dat leidde soms tot kunststukjes, maar ook tot ongelukken want intuïtie was iets waarop hij niet vertrouwde of waarover hij domweg niet beschikte. Ik beschouwde hem als een vriendelijke nerd, hoog intelligent maar in sociaal opzicht een beetje onhandig.
Op een dag begon hij over Zukertort, duidelijk een held van hem. Voor mij was het een naam uit een ver verleden, uit een tijd dat het schaken nog in de kinderschoenen stond. “Wist je dat Zukertort op heel veel terreinen uitblonk? Hij was bijvoorbeeld een uitmuntend schermer”, zei hij op een wijze waardoor hij duidelijk maakte dat daarover geen enkele twijfel kon bestaan. Wat later zag ik dat Maarten co-auteur was van meerdere schaakboeken en artikelen. Dat laatste deed hij samen met zijn teamgenoot van Volmac II, GM Roberto Cifuentes.
Maar echt frappant vond ik zijn fascinatie voor Jan Hein Donner, een intuïtieve speler pur sang. Helemaal niet zijn stijl. Misschien werd hij aangetrokken door de vele tactische ongelukken die Donner overkwamen. Hij had veel materiaal over Donner verzameld, kennelijk om er over te schrijven. Ik weet niet hoe het gegaan is, maar hij heeft op een gegeven moment alles ter beschikking gesteld van Alexander Münninghoff die met dat grondwerk een prachtige biografie over Donner heeft geschreven.
Ik moest aan Maarten denken bij lezing van het kolossale epos The Ink War door Willy Hendriks. Het is het pakkende verhaal van de rivaliteit tussen Steinitz en Zukertort en Hendriks toont daarin dezelfde sympathie voor Zukertort als Maarten had.
En nee, Zukertort was niet de uitmuntende schermer maar wel een geweldige speler met, net als Maarten, een voorliefde voor tactische oplossingen en die, samen met Steinitz, zijn tijd vooruit was. Ergens schrijft Hendriks bijna jaloers te zijn op de tijd waarin ze leefden, want er viel toen nog zoveel te ontdekken, positioneel en tactisch. Beiden, Steinitz en Zukertort, zijn reuzen op wier schouders de huidige generatie topschakers staan.
Het boek van Hendriks maakt dat overtuigend duidelijk. Niet een boek trouwens om in één adem uit te lezen, want de schrijver vraagt veel inspanning van de lezer. Maar dagelijks een hoofdstuk is een genoegen dat ik iedereen gun. Je wordt zo helemaal in de negentiende eeuw gezogen met zo nu en dan opmerkelijke lijntjes naar de hedendaagse schaakwereld. En het zal mijn lezers niet verbazen dat ik me vermaakt heb met de polemiek die vooral door Steinitz werd bedreven. Vandaar: ‘The Ink War’.
Terug naar Maarten. Hoe zou het hem vergaan zijn in het leven? Ik had van iemand gehoord dat hij zich bekeerd had tot de islam. Dat leek me niet helemaal onmogelijk. Op zijn LinkedIn pagina laat hij weten dat hij zichzelf tot 1996 beschouwde als een schaker.
Daarna begint een ware Odyssee door een groot deel van de wereld. De econometrist trekt door Afrika, het Midden-Oosten en het Oosten om regeringen te adviseren over de inrichting van hun belastingsysteem. Nergens is hij veel langer dan drie maanden. Islamabad (Pakistan) was zijn laatste standplaats. Homburg (Duitsland) zijn laatste woonplaats.
Die rusteloosheid, ze hebben het gemeen zo lijkt het: Zukertort en Maarten. Na lezing van dat geweldige werk van Willy Hendriks begrijp ik Maartens bewondering die ik destijds niet goed kon plaatsen. Het moet haast wel zielsverwantschap geweest zijn.
In Chessbase zijn meerdere voorbeelden te vinden van de manier waarop Maarten tekeer kon gaan op het schaakbord, vaak leidend tot miniatuurtjes. Dit is zo’n voorbeeld.
Het boek van Hendriks is overigens veel meer dan alleen een schaakgeschiedenis. Het is ook een weergave van de universele strijd tussen nostalgie en rationaliteit die aan veel fronten tot aan de dag van vandaag wordt uitgevochten. In de schaakwereld van eind negentiende eeuw was het de controverse tussen de romantische school, met zijn gambieten en koningsaanvallen, en de modernen die voor het eerst fijnzinnig positioneel begrip aan de dag legden. Volgens de romantici waren de partijen van de laatsten saai en inferieur aan die van de vroegere meesters.
De geest van Paul Morphy hing als een slagschaduw over Steinitz en Zukertort heen. Die zouden niet kunnen tippen aan de grootheid van de Amerikaanse ster. Fijntjes wijst Hendriks erop dat de criticasters van Steinitz en Zukertort ten enen male de competentie misten om te kunnen oordelen.
Ruzie over de vraag wie de beste schaker is of wat de beste zetten zijn, kan nu niet meer gemaakt worden. Elorating en schaakengines hebben daar een eind aan gemaakt. Hooguit kan er nog gestreden worden over de vraag of een Elorating al dan niet met vals spel, dat wil zeggen met de hulp van zo’n schaakengine, verkregen is.
Innovaties en ontdekkingen hebben door de geschiedenis heen felle discussies tussen gelovigen en andersdenkenden beslecht. Het is nog niet eens zo gek lang geleden dat je op de brandstapel terecht kon komen als je beweerde dat de zon niet om de aarde draaide, maar de aarde om de zon. Of voortschrijdend inzicht ook vooruitgang betekent, is echter de vraag. Er duiken immers steeds weer nieuwe controverses op waarbij wensdenkers het kunnen opnemen tegen wetenschappers met alle misleidingen en desastreuze gevolgen van dien.
Van de ‘alternatieve feiten’ van wensdenkers zullen we helaas niet snel verlost raken net zo min als van het dwaze idee dat meningen over welk onderwerp dan ook van hooggeplaatsten in de schakers-hiërarchie a priori relevanter zouden zijn dan die van lager geplaatsten.
Wim Westerveld