Amsterdam lag er laat in augustus mooi en zonovergoten bij. Zoals altijd overspoeld door toeristen, maar dat was die ochtend slechts een hinderlijke bijkomstigheid die de stralende aanblik van de stad niet kon bederven.

Ik verliet het Centraal Station en even later betrad ik de lobby van Hotel DoubleTree by Hilton met aan mijn zijde Gert Timmerman, de vijftiende wereldkampioen correspondentieschaak.

Nieuwsgierig naar het lot van deze tak van sport had ik koers gezet naar het congres van de International Correspondence Chess Federation (ICCF). Vol vragen, want in een tijd dat de schaakcomputer al meer dan een decennium zo sterk is dat geen mens nog aan dat niveau kan tippen, is het op het eerste gezicht immers een klein wonder dat correspondentieschaak nog altijd leeft. De uitnodiging voor het congres had ik te danken aan Jaap van den Herik die op de openingsdag een prominente rol zou spelen.

Bij binnenkomst ging de aandacht natuurlijk in de eerste plaats uit naar Gert die wereldkampioen werd toen correspondentieschaak nog niet aangetast was door het silicone monster. Tot mijn verrassing werd ook ik herkend door iemand die me begroette met de woorden: “Dag oude reus.” Om er direct op te laten volgen dat het over vijf jaar helemaal afgelopen zou zijn met het correspondentieschaak. Hij zei dat op een opgewekte toon alsof die boodschap geen enkele reden tot treurnis gaf.

De man die me aansprak, was Jan Vosselman. Sinds we samen in het team van Charlois speelden, bijna vijftig jaar geleden, was hij ‘gewichtiger’ geworden maar verder was hij nauwelijks veranderd. Hij bleek de penningmeester te zijn van de organiserende Nederlandse Bond voor Correspondentieschakers (NBC) en van de ICCF.

Even later kwam er een andere enigszins gejaagde functionaris van het organisatiecomité bij ons staan. Over de oorzaak van zijn agitatie hoefden we niet lang in het ongewisse te blijven. Gehaast vertelde hij dat Femke Halsema, de burgemeester van Amsterdam die het congres zou openen, op het laatste moment zonder opgaaf van redenen had afgezegd en dat ook een andere openingsspreker, Bianca de Jong-Muhren, de voorzitter van de KNSB, verstek liet gaan terwijl geen van de andere bestuursleden kans zag haar te vervangen.

De toon was gezet. Er waren blijkbaar belangrijker zaken die om de aandacht vroegen in Amsterdam en de schaakwereld, maar een organisatie die zich in het computertijdperk staande moet zien te houden en zijn schaakvariant bedreigd weet, heeft voor hetere vuren gestaan. Monter werd het congres geopend in een zaaltje van het hotel ten overstaan van een gezelschap waarin alle windstreken waren vertegenwoordigd met Europa en vooral Duitsland met de zwaarste afvaardiging. Sommigen hadden een lange reis achter de rug, de vertegenwoordigers van nationale bonden uit verre werelddelen, anderen, spelers en bondsvertegenwoordigers, kwamen van dichterbij gelegen landen.

Het congres moest voor het gezelschap niet in de laatste plaats een aangenaam verblijf in Amsterdam worden. Zoveel maakte één van de sprekers duidelijk met een soort VVV-praatje waarmee hij de mooie kanten van Amsterdam belichtte en waarschuwde voor de fietsers die onverhoeds van alle kanten konden opduiken. Jaap van den Herik tenslotte, die te elfder ure was opgetrommeld, vulde met verve het gat in het programma dat de notabelen hadden aangericht. Gerts aanwezigheid werd in de openingsspeeches diverse malen gememoreerd en als dat gebeurde, reageerde mijn metgezel daar ietwat gegeneerd op. Roemzucht is iets waar hij volstrekt vreemd van is.

Toen de openingsceremonie eenmaal achter de rug was, zangeres en performer Mees een prachtige entr’acte ten beste had gegeven en een boek ter herinnering aan een sleutelfiguur in het correspondentieschaak, Nol van ‘t Riet, gepresenteerd was, brak het hoogtepunt van de ochtend aan: de uitreiking van prijzen aan de winnaars van toernooien en teamwedstrijden, de zilveren schaal aan de nieuwe wereldkampioen, de Amerikaan Jon Edwards, alsmede de oorkondes, medailles en plakken voor nieuw benoemde kandidaat meesters, meesters en grootmeesters enz. enz. Het hield niet op en op het laatst vermoedde ik dat ik één van de weinigen zou zijn die het zaaltje zonder prijs zou verlaten.

De aanwezige wereldkampioenen van links naar rechts Ron Langeveld (NL), Gert Timmerman (NL), Jon Edwards (USA) en Marjan Semrl (SLO).

Nog altijd was me niet duidelijk wat correspondentieschaak in deze tijd nog te betekenen had, maar ik begreep nu wel dat de zo te zien bemiddelde bewoners van deze wereld, bij wie het duidelijk zichtbaar was dat ze een zittend leven achter de rug hadden, hun dierbare hobby (een niche in een niche zoals iemand dat noemde) niet zonder slag of stoot wilden opgeven.

In de openingspraatjes werd eigenlijk helemaal niet over de toekomst gesproken, dat zou later tijdens de tweede dag van het congres aan bod komen, maar wel over de rijke geschiedenis van het correspondentieschaak. Met enige trots werd vermeld dat de oudste bewaarde correspondentiepartijen in 1804 gespeeld zijn door twee Nederlandse officieren, gelegerd in Den Haag respectievelijk Breda.

Voor de middag stond er voor mij niets op het programma en moest ik de tijd zien door te komen tot aan de voordrachten in de avond. Gert was inmiddels naar Rotterdam vertrokken om zich voor te bereiden op een partij in het RSB-kampioenschap, een kampioenschap dat hij later op zijn naam zou schrijven. Ik besloot mijn onderzoek uit te breiden naar een andere bedreigde schaaksoort, het caféschaak. Van heel lang geleden herinnerde ik me een levendig café waar altijd schakers, en vaak niet de minsten, zaten te spelen, Schaakcafé ‘Het Hok’ in de Lange Leidsedwarsstraat.

Toen ik daar aankwam, zaten er wat toeristen op het terras en binnen waren twee toeristen een potje aan het schuiven. Schaakborden en stukken waren de herinneringen aan andere tijden. “Echte schakers komen hier al lang niet meer,” vertelde de barman me. Dan maar op naar dat andere schaakcafé dat nog bestaat, Café de Laurierboom aan de Laurierstraat.

Ook daar was op schaakgebied weinig te doen. Een vader zat er met zijn zoon een partijtje te spelen, maar dat was het wel. De dame achter de bar vertelde me dat er ‘s avonds wel schakers kwamen en op een leitje boven de bar stond met krijt een aankondiging voor een toernooi geschreven. Het was niet helemaal een eerlijke steekproef zo midden op een zomerse dag, maar het geeft wel aan dat caféschaak langzaamaan geheel verdrongen is door een immens virtueel schaakcafé, online op het internet.

Intussen had ik heel wat stappen in de stad gezet en vond ik dat ik wel een Italiaans etentje in het magnifiek gelegen restaurant Incanto verdiend had. Na de uitstekende maaltijd ging ik richting Hotel DoubleTree voor het avondprogramma. In gedachten verzonken was ik de waarschuwing van die ochtend voor agressieve fietsers helemaal vergeten, lette niet op, moest daardoor ineens uitwijken om een botsing te voorkomen en kwam lelijk ten val. Mijn Apple watch die dat constateerde, vroeg bezorgd of 112 gebeld moest worden, maar dat was gelukkig niet nodig. Op eigen kracht kon ik mijn weg vervolgen om net op tijd aan te sluiten bij de congresdeelnemers die in een zaaltje zaten te wachten totdat moderator Jaap van den Herik van wal zou steken.

Jaap startte zelf met een verhaal over de ontwikkeling van de schaakcomputer. Hij begon bij de Turk, besprak zijn eigen rol, het ongeloof over zijn voorspellingen (voorspellingen die bijna allemaal zijn uitgekomen) en eindigde bij het zelflerende AI Go-programma.

Het AI Go-programma met menselijke inbreng dat niet zo lang geleden de wereldkampioen Go had verslagen, bleek niet opgewassen te zijn tegen dat zelflerende AI Go-programma en verloor een match met maar liefst 100-0, zo vertelde Jaap. Menselijke inbreng gaat nu eenmaal altijd gepaard met fouten was de moraal van het verhaal.

Jaap zou Jaap niet zijn als hij niet met een voorspelling zou komen en ditmaal zal niemand het wagen, zelfs Hans Böhm niet, om een weddenschap met Jaap daarover aan te gaan. Volgens hem zal in 2035 het schaakspel ‘opgelost’ zijn en zal het bijgezet kunnen worden in de categorie boter-kaas-en-eieren. Het is duidelijk dat we in de laatste fase van de ontwikkeling van het schaakspel beland zijn.

Tijdens het referaat werd Jaap bevraagd door een elegante Duitser die schuin voor me zat. Hij deed me in de verte denken aan prins Bernhard. In heel zijn voorkomen vertegenwoordigde hij de oude Pruisische adel en versterkte hij mijn vermoeden dat correspondentieschaak een elitesport is. Dat was vroeger ook al zo, want je moest over veel vrije tijd beschikken. Gert had me er al op gewezen dat de wereldkampioenen van weleer zonder uitzondering hoog opgeleid waren en dat je nu ook nog eens bemiddeld moet zijn omdat correspondentieschaak een hybride mens-computer spel is geworden. En krachtige computers en geavanceerde software moet je je immers wel kunnen permitteren.

De Duitser bleek overigens Robert Klaus Freiherr von Weizsäcker te zijn, correspondentiegrootmeester en de oudste zoon van de populaire Bondspresident van Duitsland Richard Karl Freiherr von Weizsäcker (1984-1994) en de kleinzoon van Ernst Heinrich Freiherr von Weizsäcker, van 1938 tot 1943 staatssecretaris op het Ministerie van Buitenlandse zaken onder Joachim von Ribbentrop. Aan die grootvader kleeft een bijzonder verhaal, maar dat valt ver buiten de scope van dit artikel.

Na Jaap kwam iemand vertellen hoe geprobeerd wordt het computer wedstrijdschaak met de nodige kunstgrepen nog even weg te houden bij hetzelfde einde dat het correspondentieschaak bedreigt, de remisedood. Hij deed me eerlijk gezegd denken aan een arts die te lang doorgaat met de behandeling van een terminale patiënt. Het valt ook niet mee definitief afscheid te moeten nemen van een lang gekoesterde geliefde. Tussendoor hield Paul van der Sterren een praatje over zijn schaakmuseum, het Max Euwe Centrum. Een passend intermezzo eigenlijk nu computer- en correspondentieschaak op weg lijken ‘museumstukken’ te worden.

Mijn knie begon vervaarlijk op te zwellen ten teken dat het hoog tijd werd om naar huis te gaan. De voordracht van wereldkampioen Jon Edwards moest ik daardoor jammer genoeg missen en bleef ik zitten met dat ene zinnetje dat ik opving van een deelnemer aan het congres: “De computer is een vloek én een zegen voor het correspondentieschaak.” De vloek was me duidelijk. Het remisepercentage in het afgelopen wereldkampioenschap was onheilspellend hoog, de nieuwe wereldkampioen Jon Edwards was ex aequo met een groot aantal anderen geëindigd en ze hadden niet eens de grootmeesternorm gehaald. De computer had bijna alles en iedereen tot remise genivelleerd. De tweede dag van het congres werd dan ook besteed aan gekunstelde voorstellen om toch nog verschil te kunnen maken. Dezelfde doodstrijd als die van het computer wedstrijdschaak.

Maar die zegen? Het was me een raadsel.

Wat later las ik twee artikelen die me lieten inzien waar die zegen te vinden is. Eerst dit artikel in de New York Times Why Correspondence Chess Is Still Popular Among Elite Players. En daarin de volgende belangrijke passage: “Just the purely aesthetic aspect of playing chess – I still get a kick out of that even when other elements are removed.” De pure schoonheid van het spel dus, ook als de uitslag (remise) bij voorbaat vaststaat.

En toen dit artikel. Jon Edwards wins the 32nd World Correspondence Championship. Jon Edwards is niet alleen wereldkampioen, maar hij bezit ook de grootste verzameling schaakpostzegels (Postzegels, ook al zoiets dat zijn functie voor een groot deel aan het verliezen is!).

De schaakcomputer is een zegen voor de echte liefhebber voor wie het gaat om de cultuur rond het schaken, geschiedenis en parafernalia zoals postzegels, maar vooral om de ultieme, vlekkeloze, schoonheid van het spel die de computer bieden kan. Deze liefhebbers vormen een wereldwijde erfgoedvereniging waar het wedstrijdelement langzaam uit verdwijnt. Een kleiner genootschap dan voorheen wordt het, want degenen die alleen in het wedstrijdelement geïnteresseerd zijn, zullen deze wereld verlaten. Maar het blijft bestaan, de wereld van het correspondentieschaak. Jan Vosselman krijgt geen gelijk, denk ik.

Onvermijdelijk lijkt echter het einde van het wedstrijdschaak, niet alleen bij het correspondentieschaak maar ook bij het bordschaak als valsspelen zo sophisticated is geworden dat betrappen van de valsspeler onbegonnen werk is. Wat dan overblijft van het eens zo koninklijke spel is een gezelschapsspel zoals, inderdaad, boter-kaas-en-eieren en daarnaast de nationale erfgoedclubs verenigd onder de vlag van de International Correspondence Heritage Chess Federation (ICHCF).

Of dat ook al in 2035 het geval zal zijn, weet alleen Jaap.

Wim Westerveld