Het bestaan van de schaakwereld valt grofweg in twee tijdsdelen uiteen. De periode vóór en de periode na de komst van krachtige schaakcomputers, af te korten als BCE (Before Chess Engine) en ACE (After Chess Engine). Over het keerpunt valt te twisten, maar ik kies voor de match die Kasparov in 1997 verloor van Deep Blue. Zo bezien is 1997 het jaar nul van de schaakjaartelling en leven we nu dus in 26 ACE.

In de jaren BCE kon je jezelf en anderen van alles wijsmaken. Na winst met de verleidelijke gedachte dat je een partij uit één stuk had gewonnen en na verlies met de ongefundeerde troost dat je goed gespeeld had tot dat ene moment van concentratieverlies. Er was kortom ruimte voor eigendunk en zelfbevestigende fantasieën. We hadden een wereldkampioen (Karpov) die het niet genoeg vond om te winnen en die in de analyse achteraf niet op zoek ging naar de waarheid maar zijn tegenstander nogmaals probeerde te verslaan.

Er waren mannen die bizarre openingen aanprezen en daarbij een schare volgelingen achter zich aan kregen. Het doet denken aan de complottheorieën waarmee we ‘dankzij’ de social media meer dan ooit te maken hebben. Maar in tegenstelling tot de echte wereld heeft de schaakwereld een absolute scherprechter in huis die aan alle praatjes onmiddellijk een eind maakt, de Chess Engine. Dat is goed, het stemt tot nederigheid op alle niveaus tot en met het niveau van de wereldkampioen. Daartegenover moeten we het nu ook stellen zonder de vermakelijke uilen die menen een adelaar te zijn. Dat is toch jammer, zeker als je een romantische inslag hebt.

Zo’n uil was Emil Josef Diemer (1908-1990). Je zou hem een valse profeet kunnen noemen met een gevolg van fanatieke bewonderaars. Schrijver van een boekje over zijn geliefde gambiet, het Blackmar-Diemer gambiet, met de veelzeggende titel: ‘Vom ersten Zug an auf MATT!’

Een kleurrijk figuur die meerdere keren in Nederland gespeeld heeft. Ik kwam hem tegen in de jaren zeventig bij het Open Kampioenschap van Nederland.

Hans Ree schreef naar aanleiding van Diemers dood in 1990 een mooi stuk in de NRC, vertaald in het Engels en te lezen via de link: Emil Joseph Diemer. A short biography by GM Hans Ree.

Wie zeker ook in het rijtje namen past van mannen die de werkelijkheid fantasievol naar eigen believen ombogen, was Rob Faase. Bij hem was het niet zozeer een vervormd werkelijkheidsbesef als wel pure bluf om indruk te maken op zijn omgeving. Gert Ligterink schreef toevallig in het jaar dat Diemer stierf, een prachtig artikel over Faase in het clubblad van Volmac, Volmachess. Ik ben erg blij dat Gert me toestemming gaf dit stuk, ruim 30 jaar na dato, hier nogmaals te publiceren en ik weet bijna zeker dat de lezers hetzelfde gevoel zal bekruipen als bij mij het geval was: mag Gert maar weer gauw in geschrifte van zich laten horen!

Wim Westerveld

De Wet van Leedvermaak

Gert Ligterink

De aantrekkingskracht van bridge op de schaker is niet verrassend. Het spel is zoveel gemakkelijker. Je hoeft je niet suf te studeren op varianten die je nooit zult tegenkomen en als je een beetje je best doet, behoor je snel tot de categorie behoorlijke spelers. Sommige schakers (Frans Borm) zijn zelfs zeer behoorlijke bridgers geworden, al zijn er natuurlijk ook die het nooit zullen leren. John van der Wiel en Rini Kuijf, bijvoorbeeld.

Maar de belangrijkste attractie van bridge is dat het spel veel geschikter is om een onaangenaam karakter tot zijn recht te laten komen. De titel van dit artikel stond boven een stuk van Rien Verhoef in het clubblad van de Amsterdamse bridgevereniging ABK. Het ging over iemand die voor schakers geen onbekende is. Ik laat het eerste gedeelte integraal volgen.

Jaren geleden speelde bij ABK een uiterst markante bridger: Rob Faase. Niet alleen was hij de schrik van de wedstrijdleiding omdat hij minstens eenmaal per seizoen met een nieuwe partner aan kwam sjouwen - en die dan in een ommezien weer dumpte bij het zorgwekkende gilde loslopers - ook aan de bridgetafel wist hij zich moeiteloos bij hele volksstammen ongeliefd te maken, voornamelijk dankzij een algeheel gemis aan zelfonderschatting. Zo belde hij mij eens op met het voorstel een partnership aan te gaan voor de parencompetitie “omdat het hoog tijd werd dat er eens een ABK-paar uit ‘die’ hoofdklasse promoveerde.” Het dedain in dat woordje ‘die’ zal me mijn leven lang bijblijven. Zelf speelde hij op dat moment meen ik niet hoger dan de eerste klasse (zodat hij mij dus nodig had om zich eerst in ‘die’ hoofdklasse te ‘hokken’), maar dat deerde hem uiteraard niet in het minst. Ik wees het voorstel beleefd van de hand en moest er gniffelend aan terugdenken toen ik het jaar erop gewoon met mijn eigen partner Jaap Theune promoveerde naar de tweede divisie. Na verloop van tijd week Rob uit naar het Midden-Oosten of daaromtrent, vanwaar hij de Koerswijzer van tijd nog tijd bleef bestoken met de pedante theoretische verhandelingen hem eigen.

In de confrontaties is de Wet van Leedvermaak ontstaan: Rob vond zich zelf zo’n wereldspeler dat hij goede scores incasseerde als een natuurverschijnsel en ongenadig de pest in had over slechte. Dat bracht mij als ik tegen hem moest spelen tot de volgende - verrassend eenvoudige - strategie: als een contract afhing van een snit die ik twee kanten op kon nemen, nam ik die altijd over hem. Voor het resultaat maakte het niets uit (in 50% van de gevallen was het goed), maar het betekende een geweldige opsteker voor mijn slechtere ik: Robs ergernis als mijn aanpak toevallig de juiste was overtrof namelijk verreweg zijn voldaanheid indien dat niet zo was, dus per saldo had ik altijd lol. Heerlijk. Algemeen geformuleerd luidt de Wet derhalve aldus: ‘Als u niet weet hoe het spel zit, kijk dan hoe uw tegenstanders zitten.’

Het artikel riep bij mij herinneringen op aan het voorjaar van 1976. Rob Faase kende ik van het Hoogovenstoernooi, waar hij ‘s avonds in de bar zijn winstpartijen uit de eerste of tweede tienkamp op bijzondere wijze demonstreerde. Altijd met een vast groepje om zich heen, dat afwisselend verveeld en bewonderend luisterde naar zijn brallerige uitleg: “Toen dacht hij natuurlijk dat hij Pf8 kon doen, maar ik had al lang gezien dat dan Txh6 won, ha ha.” Of “Deze stelling moet je tegen mij niet spelen, die begrijp ik net zo goed als Tal.”

Ik was niet de enige die met leedvermaak Faase zag vertrekken naar een grootmeestertoernooi in Dortmund, waarvoor hij zich een jaar tevoren had geplaatst door de open tweede groep te winnen. Dat leedvermaak sloeg om in verbazing toen ik enkele dagen later in de krant de eerste tussenstand zag. Faase had juist remise gemaakt met Miles en stond op de gedeelde eerste plaats. Vanaf dat moment rende ik ‘s ochtends naar beneden om de krant te halen. Het bleef wonderbaarlijk goed gaan. Winst tegen een Duitser, remise met Romanisjin, weer winst, kortom na zeven ronden had Faase 5½ punt. Een meesterresultaat leek zeker, daarvoor had hij nog slechts 1 uit 4 nodig.

Helaas hield de berichtgeving uit Dortmund daarna op. Geen uitslagen, geen stand, niets meer. Het vermoeden was gerechtvaardigd dat Faase tijdens de eerste ronden ‘s avonds zelf het ANP had opgebeld, maar in slechtere tijden die moeite niet meer had genomen.

Ik was het toernooi alweer bijna vergeten, toen ik een week later een simultaanséance gaf tegen spelers uit het Hok, het Amsterdamse schaakcafé. De séance was afgelopen, we praatten nog wat na, toen Faase, stamgast in het Hok, binnen kwam lopen. De vraag die op ieders lippen brandde, was snel gesteld. “Hoe is het afgelopen in Dortmund, Rob?” Met een dunne glimlach kwam het antwoord: “Prima, hoor. Ja, dat meesterresultaat is binnen, al kostte het tenslotte nog moeite. Ik wilde dat toernooi gewoon winnen en speelde een tijdje wat te fel op winst. In de laatste ronde moest ik toen winnen van een Pool, maar dat ging vlot hoor. Willen jullie de partij zien?”

We schoven allemaal aan bij het bord voor een tafereel dat ik me maar al te goed herinnerde van het Hoogovenstoernooi. Ik lette eigenlijk alleen maar op Faase zelf en niet op de stelling. “En toen dacht hij natuurlijk dit, maar toen deed ik dat…”

De partij die hij liet zien was de volgende.

Faase-Sydor

1. e4 e5 2. Pf3 Pc6 3. Lb5 f5 4. Pc3 Pd4 5. exf5 Pf6 6. O-O Lc5 7. Pxe5 O-O 8. d3 d5 9. La4 Lxf5 10. Lf4 c6 11. Pe2 Ph5 12. Le3 Pxe2+ 13. Dxe2 Ld6 14. Dxh5 Lxe5 15. d4 Lc7 16. Lb3 Lg6 17. Dh3 Lf5 18. Dh5 Lg6 19. Dh3 Lf5 “Toen dacht hij natuurlijk dat ik wel remise zou nemen, maar ik had al lang gezien dat ik met g4 kon winnen, ha ha.” 20. g4 Lg6 21. f4 Le4 22. f5 De7 23. Tae1 b5 24. Lf4 Lxf4 25. Txf4 Kh8 26. Dg3 Tae8 27. c3 Dc7 28. Tf3 Db6 29. Tfe3 Td8 30. Dh4 c5 31. Th3 h6

En in deze stelling ging Faases demonstratie verder met 32. Df2. Er volgden nog een heleboel zetten die allemaal uitroeptekens verdienden. Tenslotte won wit.

Nooit zal ik vergeten hoe de Hok-schakers tijdens dit college naar Faase keken. Sommigen sloegen alleen maar groen uit van jaloezie, anderen wisten hun gevoelens te verbergen door hard op zijn schouders te slaan. Tot overmaat van ramp moesten zij toezien hoe Faase zich na de sessie in een taxi naar Radio Stad liet vervoeren voor een interview.

Een week lang werd in schakend Nederland met ontzag over Faases succes gesproken. Een week slechts, want toen viel het weekblad 64 in de bus met de einduitslag van het toernooi in Dortmund. Faase bleek te zijn geëindigd op 5½ uit 11. Hij had zijn laatste vier partijen verloren. Er stond ook een partij bij, dezelfde die een week tevoren door hem was weergegeven. Het vervolg vanuit de diagramstelling was heel anders.

32. dxc5 Dxc5+ 33. Df2 De7 34. Dd4 Dg5 35. Tg3 a5 36. a3 Tde8 37. De3 Dd8 38. Dd4 Dg5 39. De3 Dd8 40. Df4 Db6+ 41. Df2 Dxf2+ 42. Kxf2 g6 43. Tge3 Td8 44. Th3 Kh7 45. Ke3 gxf5 46. g5 f4+ 47. Kd4 f3 48. Txh6+ Kg7 49. Tf1 b4 50. cxb4 axb4 51. a4 Tf4 52. Tf6 Tg4 53. Kc5 Txg5 54. Tf4 Tg2 55. Ld1 Tc8+ 56. Kb6 Tc1 57. Le2 Txf1 58. Lxf1 Txb2 59. a5 b3 60. a6 Ta2 61. Tg4+ Kf6 62. Lb5 b2 63. Tg1 b1=D 64. Txb1 Lxb1 65. a7 d4 0-1

Wat ik nog steeds jammer vind, is dat ik de gezichten van die Hok-schakers niet heb gezien, toen ze hoorden wat er was gebeurd. Ik betwijfel of alleen de Wet van leedvermaak van toepassing was. Sommigen zullen aan de Wet van Wraak hebben gedacht.

Naschrift Wim Westerveld

Rob Faase die ik altijd als een Amsterdammer had gezien, werd op een dag in 1990 lid van mijn Rotterdamse club en het lijkt me sterk dat hij het stuk van Gert destijds niet gelezen heeft. Hij nam in het seizoen 1990/1991 het eerste bord van het derde team van Volmac voor zijn rekening dat in de tweede klasse KNSB uitkwam. Het ging hem goed af. Hij speelde ook een keer mee in het Open Kampioenschap van Volmac, zonder veel succes. Het seizoen daarop speelde hij ook weer voor Volmac III, maar na 1 uit 4 gaf hij er de brui aan en heb ik hem niet meer op de club gezien. Ik vraag me af of Rob nog onder ons is. Het meest recente teken van leven dat ik op internet vond, stamt uit 2016. Hij had met zijn bridgepartner een bridgedrive gewonnen bij zijn club in Puttershoek.