“Mijn schaamtegrens ligt bij 2200”, zei Rob Witt toen hij aan het eind van zijn leven daaronder dreigde te zakken. Hij was toen al ernstig ziek. In al zijn ironie maakt die uitspraak duidelijk hoe identiteit (wie ben ik, wat kan ik) voor veel schakers bijna griezelig verbonden is met Elo-rating.
Ik had zoiets al eerder meegemaakt bij Henk de Kleijnen die zich, ziek als hij was, zorgen maakte over zijn rating die ergens rond de 1800 schommelde. Beiden leken bij leven en welzijn niet erg ambitieus te zijn als het om hun rating ging, zeker Rob niet, maar aan het eind van hun leven was het kennelijk een graadmeter geworden om na te gaan hoe het er voorstond met hun afnemende vermogens.
Na afloop van een uitwedstrijd heb ik in een restaurant ter plaatse onder mijn teamgenoten een kleine enquête gehouden met de vraag: “Hoe belangrijk is je Elo-rating voor je?” (Voor de goede orde: we spelen in de derde klasse van de KNSB, niet de top maar wel met geroutineerde sterke spelers). Uitdrukkelijk heb ik daarbij gevraagd wat de rating voor hun identiteit, hun zelfbewustzijn, betekent maar bij zo’n gewetensvraag is het natuurlijk bijna een wonder als iemand zich helemaal bloot wil geven.
Onbelangrijk vond niemand het. Voor de een was rating belangrijk, omdat je met een hogere rating dan je tegenstander in een slechte stand remise kunt krijgen, voor een ander was het belangrijk om een rating te hebben die voldoende hoog is om in het eerste team van de club opgenomen te worden, bij weer een ander om in een team in België en Duitsland uit te kunnen komen, en bij één iemand was vooral de FIDE-rating van belang, naar ik vermoed vanwege de schakers-hiërarchie in zijn ‘geboorteland’, de Nederlandse Antillen. Eén van de teamleden gaf toe dat zijn rating belangrijker was dan om het soort redenen dat zijn teamgenoten gaven. Voor hem vertegenwoordigde rating een gevoelswaarde, in zijn geval een bevestiging dat hij tot de 1000 beste spelers van Nederland behoorde. Identiteit dus, schakersidentiteit in ieder geval en wellicht meer dan dat.
Als je verslagen leest van KNSB- en onderbondswedstrijden, dan zie je dat op werkelijk alle niveaus prestaties gerelateerd en afgemeten worden aan ratings. De gemiddelde rating van de teams die tegen elkaar strijden, de rating van de tegenstander. En hoe klein en onbeduidend ook de verschillen, er wordt een verklarend verhaal aan verbonden. Ik stam nog uit een tijd dat een verslag van een partijtje in de onderbond een zinnetje kon bevatten als: ‘De heer Meenderman had er goed het oog in die avond en won zijn partij.’ Nu zou er waarschijnlijk staan: ‘Henk Meenderman deed wat zijn ratingoverwicht van hem vroeg en won.’ In al zijn banale eenvoud is de verklaring dat de heer Meenderman er die avond goed het oog in had een betere dan een verschil van pak hem beet honderd Elo-punten, zo lijkt het me.
Laatst zei iemand tegen me: “Ik hoop in mijn leven nog eens de 1800 te bereiken.” Met een ernst die in de buurt kwam van: ‘Eerst Napels zien en dan sterven.’ Alsof hij zich wilde bewijzen met het bereiken van iets dat eigenlijk altijd al het zijne was geweest als hij maar de tijd had gehad om zich helemaal aan zijn sluimerende talent te wijden. Het deed me denken aan een Frans gezegde: ‘Tout le monde est satisfait de son esprit, mais insatisfait de sa position.’
De honderdtallen 1400, 1500, 1600, 1700, 1800, 1900, 2000, 2100, 2200, … 2500, 2600, 2700, 2800 zijn de magische begrenzingen van statusklassen: huisschaker, clubschaker, goede clubschaker, ambitieuze clubschaker, meesterschaker, grootmeesterschaker, professional, wereldtop, wereldkampioenskandidaat, en tenslotte wereldkampioen. Voor jonge spelers zijn het traptreden, het wenkend perspectief de berg op, voor ouderen zoals ik de plateau’s van het huiveringwekkende ravijn de berg af.
Amateurs kunnen er schouderophalend over doen, al is dat vaak niet erg overtuigend, maar voor professionals is hun FIDE-rating van levensbelang. Tot voor kort was dat alleen vanwege de financieel aantrekkelijke toernooien waarvoor een hoge rating, dat wil zeggen eentje van 2700 plus, garant staat, maar nu heeft de FIDE-rating ook een rol gekregen bij het verkrijgen van een plaatsje in het kandidatentoernooi om het wereldkampioenschap.
Eerst probeerde Leinier Dominguez daar gebruik van te maken en stapte te elfder ure in een open toernooi om zijn rating nog wat op te krikken. Dat liep niet goed af, want het was een toernooi met jonge ‘underrated’ spelers, de schrik van ratingvermogenden. Schielijk trok hij zich terug toen ratingverlies zijn bestaan ging bedreigen, het risico uitnodigingen voor financieel aantrekkelijke toernooien te moeten missen.
Alireza Firouzja deed het beter. ‘Farming’, zoals Giri het noemde, ratingpunten oogsten in een open Zwitsers toernooi zonder bloeddorstige jonge haaien. En zo heeft de FIDE zijn rating, ingevoerd in 1971, nog belangrijker gemaakt dan die al was. Slim, want de FIDE-rating is de krachtige lijm die de FIDE bijeen houdt ondanks soms diepgaande (politieke) controverses. Geen enkele nationale bond kan het zich immers permitteren dat zijn leden losgekoppeld worden van dit waardesysteem.
Rating is ook een belangrijk element in de aantrekkingskracht van schaaksites als Lichess en Chess.com. Het werkt verslavend. Je blijft gaan met die blitzpartijtjes, bij verlies wil je je ratingverlies goedmaken, bij winst voel je je almachtig en wil je nog meer winnen. Als in het casino en ik spreek uit ervaring. Overigens was het Rob Witt die me zei dat hij niet online ging spelen, want hij wist van zichzelf dat hij verslavings-pro was en bovendien, zo voegde hij eraan toe, je gaat er niet beter door schaken. Hij had helemaal gelijk, maar ja…
Hoe belangrijk rating op alle niveaus geworden is, op het neurotische af, wordt goed geïllustreerd door het advies dat ik van een goede schaakvriend kreeg toen ik na vele jaren weer wilde terugkeren op het oude schaaknest, de SV Erasmus en haar interne competitie. “Doe dat niet, het gaat je veel ratingpunten kosten”, zei hij. En zo geschiedde. Ik deed mee en de ratingpunten vlogen de deur uit. Overigens heeft mijn club de ratingangst goed aangevoeld. De voorronden van de interne competitie (17 ronden!) tellen niet mee voor de rating. Die competitie zit iedere clubavond dan ook tjokvol met onbevreesde oudere schakers en jongeren die weten dat hun kans nog gaat komen.
Voor de jonge schakers is er namelijk alles te winnen in de finales die wel degelijk meetellen voor de rating. Oudere schakers, die het wijselijk(?) voor gezien houden, kunnen het bij de voorronden laten. Een gouden formule, maar het laat tegelijkertijd de perversiteit van het Elo-waardesysteem zien, zoals dat zo vaak het geval is bij numerieke waardesystemen, namelijk dat men zich uitsluitend richt naar het eendimensionale, het getalsmatige. Het kan er zelfs toe leiden dat spelers, amateurs met een ooit verworven mooie rating, het klassieke schaak helemaal mijden uit vrees voor ratingverlies en dientengevolge uitsluitend nog rapidtoernooien spelen. En dat is geen hypothetisch gevolg van het Elo-waardesysteem, want ik ken een paar van zulke risicomijders…
In ‘Chess in the eighties’ (D. Bronstein en G. Smolyan, Oxford 1982) beschrijft Bronstein hoe het schaken door de invoering van de Elo- rating een ‘numerieke’ sport werd. Een citaat: “Vandaag de dag ontwikkelt zich een ware cultus rond individuele coëfficiënten. Je komt vaak meesters tegen die hun coëfficiënt voor elke partij berekenen. Vlastimil Hort merkt op dat hij zag hoe spelers in een juniorentoernooi niet kwamen opdagen voor een ronde als in die wedstrijd hun Elo-coëfficiënt alleen maar kon dalen en dat het puur competitieve belang het creatieve ruimschoots heeft overtroffen.” Het ging hem aan het hart.
In ‘Secret Notes’ (David Bronstein en Sergey Voronkov, Oetwil am See/Zürich 2007) vertelt Bronstein hoe hij, de bijna-wereldkampioen en fantastische speler, slachtoffer werd van de ratingcultus. Hij was toen het gebeurde op leeftijd, maar in alle opzichten nog zeer vitaal.
Er zou een schaakacademie opgericht worden in Tel Aviv. Voor het directeurschap was het oog op hem gevallen. Na een intensief gesprek in Tel Aviv ontving hij de volgende brief. ‘Dear Mr. Bronstein, Further to our recent conversation in Israel, the Chess Academy would like to invite you to give lectures and chess lessons for a one year period. We would also like to extend our hospitality to include your wife. You are welcome to begin your visit at any time within the next six months, but perhaps I could suggest May 1st. I look forward to your reply.’
Een officieel contract zou spoedig volgen werd beloofd, maar dat gebeurde niet. Nigel Davies, die als tussenpersoon fungeerde, kwam er tenslotte achter wat er aan de hand was. De sponsors van de academie vonden de Elo-rating van Bronstein te laag! Naar aanleiding hiervan schrijft Bronstein niet zonder bitterheid: “Daar heb je de wijze mannen van mijn oude vaderland. Ook zij werden misleid door het virus van getallen.”
Laat ik eindigen met een gedachtenexperiment. U speelt mee in een vierkampje van het Tata Steel Chess Tournament. Aan welk scenario geeft u de voorkeur?
1. In de eerste ronde wint u een fantastische partij, een strategisch hoogstandje bekroond met een fraaie tactische afronding. Hier kunt u mee voor de dag komen. In de overige twee partijen speelt u lange tijd erg goed totdat u een stommiteit begaat. Beide partijen gaan verloren en u verliest per saldo tien Elo-punten.
2. U mist de tactische bekroning van een goed gespeelde partij en u verliest. In de overige twee partij komt u verloren te staan, maar door blunders van uw tegenstanders weet u toch nog te winnen. U wint per saldo tien Elo-punten.
Wat zou u kiezen beste lezer, 1 of 2?
Wim Westerveld
P.S. Op 11 februari wordt voor de tweede keer het Rob Witt Memorial gehouden in het mooie Grand Café Eighty-Four van Robs dochter Rena en schoonzoon Corné. Het is een invitatietoernooi, toegankelijk voor de (schaak)vrienden van Rob. Het toernooi telt niet mee voor de rating. Het wordt dus gezellig onder de bezielende leiding van IM Merijn van Delft (2374).