Vier keer heeft hij meegedaan aan het jeugdkampioenschap van Nederland. Drie maal was hij jeugdkampioen en één keer werd hij tweede achter Joop van Oosterom, de latere mecenas van de schaakwereld.

De eerste Open Kampioen van Nederland ook, en van de drie keer dat hij meedeed aan het kampioenschap van Nederland (1957, 1958 en 1961) werd hij tweemaal (gedeeld) tweede.

Als je Chessbase raadpleegt, zie je dat hij in dezelfde league speelde als de groten der aarde van de jaren 50 en 60: Botwinnik, Flohr, Pilnik, Matanovic, Larsen, Olafsson, Darga, Donner enz.

Na iets meer dan tien jaar actief schaken verdween hij van het toneel, zij het dat hij nog enige tijd het eerste bord bemande van landskampioen VAS. Daarna resoneerde zijn naam in de schaakwereld alleen nog maar door ‘zijn’ Openingen-vademecum, lange tijd de gids voor opgroeiende schakers. Op het titelblad van dat handzame boekje prijkt prominent zijn naam Drs. F. Roessel, als de vergeten held van een voorbije tijd.

Foppe Jan Montsma en ik schreven twee afleveringen over de totstandkoming van dat vademecum: Drs. F. Roessel: Openingen Vademecum en hoe dat tot stand kwam en Drs. F. Roessel: Openingen Vademecum en hoe dat tot stand kwam (slot?).

Maar wie was dat grote talent dat maar zo kort acte de présence heeft gegeven? En waarom zegde hij de schaakwereld op jonge leeftijd vaarwel?

Door bemiddeling van Foppe Jan werd een ontmoeting gearrangeerd met de inmiddels 87-jarige Frits Roessel. En zo togen Paul van der Sterren en ik eind mei naar het appartement van Frits en zijn vrouw Tilia in hartje Amsterdam. Het zou een gedenkwaardige dag worden.

Kennismaking

Foppe Jan had me ‘gewaarschuwd’ voor een associatieve verhalenverteller pur sang. Daarom had ik me voorbereid met zijn Wikipediapagina, zodat ik enigszins de chronologie zou kunnen vasthouden. Dit valt er te lezen over Frits, abusievelijk geschreven als Fritz.

Fritz Roessel (born 5 February 1937) is a Dutch chess player.

From the late 1950s to the mid-1960s, Fritz Roessel was one of the leading new generation chess players in the Netherlands. In 1953, in Copenhagen he played in 2nd World Junior Chess Championship and ranked in 11th place (3rd in Final B). In 1955, Fritz Roessel won 1st Dutch Open Chess Championship.

Fritz Roessel played for Netherlands in the Chess Olympiad:
• In 1958, at second reserve board in the 13th Chess Olympiad in Munich (+6, =3, -2).

Fritz Roessel played for Netherlands in the European Team Chess Championship preliminaries:
• In 1965, at fourth board in the 3rd European Team Chess Championship preliminaries (+2, =0, -0).

Fritz Roessel played for Netherlands in the World Student Team Chess Championships:
• In 1955, at second board in the 2nd World Student Team Chess Championship in Lyon (+4, =2, -3),
• In 1958, at first board in the 5th World Student Team Chess Championship in Varna (+5, =1, -4),
• In 1961, at second board in the 8th World Student Team Chess Championship in Helsinki (+4, =7, -1),
• In 1963, at third board in the 10th World Student Team Chess Championship in Budva (+5, =5, -2).

Fritz Roessel played for Netherlands in the Clare Benedict Chess Cup:
• In 1957, at fourth board in the 4th Clare Benedict Chess Cup in Bern (+3, =1, -1) and won team silver medal,
• In 1961, at second board in the 8th Clare Benedict Chess Cup in Neuhausen (+1, =3, -1).

Verder wist ik dat hij in Nederlands-Indië geboren is, dat zijn vader arts was, dat hij in zijn jongste jaren geïnterneerd was in een Jappenkamp en dat hij na de oorlog met zijn ouders naar Nederland was gekomen. En dat hij bokskampioen was geweest, lichtgewicht. Dat was alles, al het andere zou ik moeten ervaren.

Ontvangst

Als bij toverslag kwamen Paul en ik ongeveer gelijktijdig aan bij het appartement van Frits en Tilia, zijn energieke vrouw. De ontvangst was allerhartelijkst. “Ik heb al veel over je gehoord”, zei Tilia. In mijn geval hoeft zo’n begroeting niet per se een uiting van welwillendheid te zijn, ik heb nu eenmaal haters en lovers. Maar haar gezichtsuitdrukking stelde me gerust en ik ging naar binnen.

Als vanzelf belandde ik in een ruime keuken. Veel tijd om de omgeving in me op te nemen kreeg ik niet, want een kwieke man kwam me al snel met uitgestoken hand tegemoet, Frits. Niet groot, een frêle lichaam met een kop die intelligentie en jeugdige nieuwsgierigheid uitstraalde. Zijn arm zweefde ongeveer in mijn richting. Geheel onnodig excuseerde hij zich. “Ik ben vrijwel blind, zie slechts contouren.” In andere omstandigheden zou zo’n entree ongemakkelijk zijn. Nu niet. Schakers onder elkaar. Even later kwam Paul binnen. Het gesprek kon beginnen.

En al direct rolden de verhalen en anekdotes over tafel als kwamen ze uit een onuitputtelijke bron. Of alles helemaal echt zo gebeurd is, valt niet meer te verifiëren. Maar doet dat er toe als je verslag kan doen van belevenissen uit de mond van één van de laatsten der Mohikanen uit de top van de Nederlandse schaakwereld in de jaren 50 en 60?

Hoe het begon

Heel gewoon aanvankelijk, tijdens vakantie de spelregels geleerd van zijn vader. Daarna werd het minder gewoon. De jongen vergezelde zijn vader bij bezoek aan patiënten. Om zich niet te vervelen, studeerde hij in de meegenomen openingsboekjes van Euwe terwijl zijn vader de patiënten behandelde. “En zo heb ik schaken geleerd.” Daarna ging het razendsnel. Zo snel dat hij niet eerder met een klok had gespeeld toen hij voor het eerst deelnam aan het jeugdkampioenschap van Nederland. Hij won het toernooi en het spel had hem nu volledig te pakken: “Als ik met een schaakboek zat of aan een toernooi deelnam, vergat ik alles om me heen.” Tot in het extreme: missen van treinen, gevoerde gesprekken compleet vergeten, mensen niet herkennen met wie hij even tevoren verkeerd had, enz. enz. Zelfs voor Paul, die toch het een en ander gewend is, was dit uitzonderlijk.

Toernooien

In 1958 speelde Frits voor het eerst mee in het Hoogovenstoernooi. Het toernooi werd (gedeeld) gewonnen door Euwe en Donner.

Met zichtbaar genoegen memoreerde Frits zijn winst op de toernooiwinnaar van het jaar ervoor: GM Alexander Matanovic. “Ik heb hem van het bord geveegd en dat was natuurlijk een grote sensatie.”

Die mooie herinnering bracht hem in zijn vertelling bij de toernooien om het Studenten Team Wereldkampioenschap, georganiseerd door de International Union of Students (IUS) en de FIDE. “Het waren de leukste toernooien die ik heb meegemaakt.” De IUS was een communistische organisatie en daardoor kreeg het team, bestaande uit vier spelers, geen subsidie van de KNSB. Aan Frits de taak om alternatieve geldbronnen aan te boren. Helemaal genoeg was de opbrengst nooit, maar wel voldoende om de spelers te vrijwaren van hoge kosten.

De eerste keer dat er een Nederlands team meespeelde, was in Lyon. “Dat was echt heel sterk bezet hoor, veel grootmeesters. Die waren lang niet allemaal student, maar daar werd niet naar gekeken.” Sterk bezet? Wat heet. Het Sovjet-team kwam met de volgende indrukwekkende line-up: GM Mark Taimanov (bord 1), GM Boris Spassky (bord 2), en de latere GM’s Vladimir Antoshin (bord 3), Alexander Suetin (bord 4), Evgeny Vasiukov (eerste reserve) en Alexander Nikitin (tweede reserve). Van het Nederlandse team was Frits (bord 2) de enige die met een positieve score naar huis ging.

Lyon, met al die wijngaarden in de buurt, was de kat op het spek binden. Bij een bezoek aan zo’n locatie had Fuderer (Joegoslavië, bord 1) zich meester gemaakt van de klaarstaande sigaren en die in zijn broekzakken gestopt. Fuderer lustte wel een drankje en toen hij geheel boven zijn theewater was, ging hij om onverklaarbare redenen op zijn hoofd staan.

Terugdenkend aan dat hilarische beeld van al die sigaren die uit Fuderers zakken vielen, verscheen er een brede glimlach op Frits’ gezicht. (Fuderer was een geweldige aanvalsspeler. Dit schreef Leonard Barden bij zijn dood.) Spassky werd op diezelfde dag zo dronken dat hij in de bus terug naar het hotel iedereen een kus op zijn voorhoofd gaf. Daarop stelde Kotov, de teamleider, Spassky niet meer op. Want dat kon natuurlijk niet.

In 1958 deed Frits weer mee. Het was de vijfde aflevering van het Studenten Teamkampioenschap. Ditmaal in het Golden Sands beach resort, Zlatni Piasacithe, dichtbij Varna (Bulgarije) en met een sterk Nederlands team. Behalve Frits bestond het gezelschap uit Jongsma, Van Geet en Van Oosterom. Frits verdedigde het eerste bord en alweer met een plusscore, terwijl de tegenstand niet misselijk was met grootmeesters als Lajos Portisch, Miroslav Filip en Fridrik Olafsson. Ook nu kwamen de Sovjets ijzersterk op, met Tal en Spassky op de borden 1 en 2.

Frits herinnerde zich dat hij met Tal en Spassky gevoetbald had. Maar voor Tal moest je uitkijken, vertelde hij, want die schopte iedereen onderuit. Moeilijk voorstelbaar met dat tengere lichaam, maar fanatisme kan veel compenseren.

Tijdens de toernooien werd er flink ingenomen. In Lyon kwam Ivar Gumaelius, de eerste reserve van het Zweedse team, met een koffer naar Frits. “Moet je eens kijken”, en hij opende de koffer. Helemaal vol met whiskyflessen, het Zweedse vloeibare goud. “Er deed ook een heel aardige kerel mee die alleen maar nullen scoorde. Ik heb hem nooit nuchter gezien”, vertelde Frits. Bij bestudering van de toernooitabel komen diverse spelers voor deze omschrijving in aanmerking, maar een Zweed was het in ieder geval niet.

“Ach”, vervolgde Frits, “zo ging dat toen.” De meest bizarre illustratie daarvan was het toernooi in Budva (Joegoslavië) in 1963. Het Nederlandse team deed het overigens heel goed in dat 11e kampioenschap. Zesde, met Kick Langeweg aan het eerste bord en Frits aan bord 3 (7½ uit 12).

Budva ligt in Montenegro aan de Adriatische Zee. Op een dag, zo vertelde Frits, was er door de deelnemers aan het toernooi flink gezopen: “Er werd met glazen gegooid en ineens ging werkelijk iedereen te water en ik dus ook. Ver uit de kust en ik dacht nog als dat maar goed gaat, want als je dronken bent en niet goed kan zwemmen, dan loopt dat niet goed af. Ik ben terug gezwommen naar het strand en onmiddellijk in slaap gevallen. Door het water van de aanstormende vloed werd ik wakker en was echt bang dat het een slachting was geworden. Gelukkig bleek dat iedereen uit het water was gevist.”

Student

Naar zijn studententijd kijkt Frits met veel plezier terug. Lekker schaken, sporten (boksen) en zo nu en dan slempen in zijn stamkroegen en de nachtclubs van Amsterdam. Het leven van een schaakbohémien zoals het leven van veel schakers er toen uitzag. De term ‘langstudeerboete’, die een beleidsvoornemen behelst om studenten nog verder op te jagen, zou zijn wenkbrauwen gefronst doen hebben. De studententijd is een tijd waarin je jezelf ontdekt en dat mag best wat langer duren dan het theoretisch kortste traject. Daarna is er nog tijd genoeg om je ‘nuttig’ te maken.

Frits was in de gezegende omstandigheid dat zijn ouders hem alle ruimte gaven. Het werd vliegtuigbouw in Delft. Een opmerkelijke keuze en ik weet niet welke ‘bevlieging’ hieraan debet was. Frits vertelde dat hij één keer aan een tekentafel had gestaan die voor hem, vrij klein van stuk, eigenlijk te hoog was. Of dat de deur dicht deed, dat lijkt me niet, maar na een jaar switchte hij naar wiskunde. Hij heeft één tentamen gedaan en gehaald, louter om een weddenschap te winnen (jij haalt dat toch niet).

Maar dat was het ook niet, wiskunde, en het drong nu tot hem door dat er iets serieus moest gebeuren. Medicijnen werd het en dat kon uiteraard de goedkeuring wegdragen van zijn vader, arts tenslotte. Maar ook dat ging aanvankelijk met horten en stoten. Op een gegeven moment miste hij een verplicht en belangrijk college, domweg doordat hij de collegezaal niet kon vinden en dat kwam hem op een ‘douw’ van vele maanden vertraging te staan. Wat nu? Minder avontuurlijk ingestelde mensen zitten die tijd gewoon uit. Zo niet Frits. Hij monsterde aan op het MS Oranje in een honderd-dagen reis als bediende algemene dienst.

Student en bekend schaker, het werkte niet in zijn voordeel. Er werden regelmatig boetes uitgedeeld die werden afgetrokken van de gage. “U bent student en schaker. U moet beter weten.” En zo werd de standaard boete van 50 gulden verdubbeld tot 100 gulden. Het moet een van de weinige keren geweest zijn dat zijn roem als schaker zich tegen hem keerde.

Daarna ging de studie zonder al te veel problemen verder en heeft hij zich na de basisopleiding gespecialiseerd tot dermatoloog. Maar toen waren we al ruim tien jaar verder, de tien jaar dat Frits zich schaarde onder de paar honderd beste schakers van de wereld.

Euwe

Euwe was voor de generatie van Frits de godfather. “Grand maître, gij Grote en Goede...”, het zijn de woorden van Donner en daar zat geen greintje ironie bij. Euwe hielp waar hij kon.

Zoals we zagen, kwam de studie van Frits, om het maar zacht uit te drukken, stroef op gang. De dienstplicht dreigde en dat zou een dikke streep halen door zijn geplande deelname aan de schaakolympiade van 1958 in München. Euwe regelde uitstel. Frits kon meedoen en zijn studie medicijnen afmaken. Uiteindelijk diende hij als legerarts. In München deed hij het goed (+6, =3, -2), maar het had beter gekund.

Tegen de latere grootmeester Forintos (Hongarije) brak Frits (zwart) na zijn veertigste zet in de volgende stelling af.

Totaal gewonnen, dacht Frits, en hij had er niet meer naar gekeken. Vlak voor de hervatting kwam Euwe nog even langs: “Dat valt nog niet mee, hè?” Hij zei maar niks en liet vervolgens de gewonnen stelling slordig in remise verzanden. Toen Euwe gewaar werd dat Frits niet meer gekeken had naar de afgebroken stand, liet hij zich van een andere kant zien. Hij, playing captain, stelde Frits niet meer op. “Terecht natuurlijk”, zegt hij nu.

Die ene keer dat hij tegenover Euwe kwam te zitten, was onder ongelukkig gesternte. Externe competitie, VAS tegen die andere Amsterdamse club ASC. Frits, aan het eerste bord van VAS, had de hele nacht doorgehaald en zijn bed niet gezien. ASC was in degradatienood. Wat Frits niet kon weten, was dat ASC voor deze ene wedstrijd Euwe en Lodewijk Prins had opgetrommeld. Toen Euwe tegenover hem ging zitten, dacht hij: ‘O nee hè, mag ik eindelijk een keer tegen Euwe spelen, ben ik in deze conditie.’

“Ik werd van het bord geschopt”, waren zijn woorden om hun enige ontmoeting op het schaakbord te beschrijven.

Nog raakt hij geëmotioneerd, en nu kwam de arts in hem naar boven, toen de dood van Euwe ter sprake kwam. De zon waaraan Euwe, hartpatiënt, tijdens de tournee door Israël was blootgesteld en die hem fataal werd; het vervulde hem met boosheid.

Donner

Toen ik de naam Donner liet vallen, leidde dat onmiddellijk tot groot enthousiasme bij onze gastheer. Duidelijk een favoriet van hem. Hij vertelde ons een voor Donner illustratieve anekdote. Hij had die gehoord van Hans Bouwmeester met wie hij vaak optrok. Verteld in 1956 tijdens een toernooi in Kopenhagen waaraan ze beiden, Bouwmeester en Frits, deelnamen. (Met overmacht gewonnen door Bent Larsen, Frits werd vierde). “Het was tijdens een of ander toernooi. Zoals bekend waste Donner zich niet graag en op een gegeven moment werd dat Bouwmeester te gortig: ‘Luister eens Donner, je gaat nu in bad.’ En Donner zei: ‘Ik in bad, kom nou?’ ‘Ja, je gaat nu in bad en als je dat niet doet, gooi ik de emmer water die daar staat over je heen!’ En Donner weer: ‘Nou jongen, dat durf jij helemaal niet.’ Dat durfde Bouwmeester natuurlijk wel en gooide die emmer water over Donner heen. Helemaal aangekleed, zeiknat. Donner nu geheel in zijn element: ‘Mis, helemaal mis!’ Haha, typisch Donner.”

Tijdens de Olympiade in München (1958) zaten ze met zijn allen voor de ochtendsessie begon aan het ontbijt. Donner en Prins waren weer on speaking terms. Maar niet voor lang. “Donner begon Prins de les te lezen: ‘Lodewijk wil jij je wel eens een beetje gedragen.’ Kennelijk was hij tegenover een ober niet erg hoffelijk geweest. ‘Realiseer je je wel dat we hier Nederland vertegenwoordigen en dit gedrag kunnen we hier echt niet hebben.’ Lodewijk stond op en liep kwaad weg. Ik zei nog: ‘Wacht even, kom je dan niet meer ontbijten?’ ‘Nee’, zei hij, ‘ik kom nooit meer ontbijten!’ ‘Mag ik je ontbijtbonnen dan hebben?’ vroeg ik, maar er kwam geen antwoord meer.”

“Ach Donner, zo geestig altijd. Eén keer beklaagde hij zich erover dat hij geen uitnodiging voor een bepaald toernooi had gekregen. ‘Maar Hein, ik wist niet dat jij je post opende’, zei Jenny Withuis die er bij zat. Waarop Donner: ‘Ach ja sorry, je hebt helemaal gelijk.’ En toen hij de vriendin van Frans Kuijpers zag was het: ‘Ik wil ook zo’n vriendin.’” Gelijk een scène uit Van Kooten en De Bie (De Bie als de vrijgezelle jongeman Frank van Putten die nog steeds bij zijn moeder woont: ‘Ik wil een vriendin...’).

Het Nederlands kampioenschap van 1957 (gedeeld tweede) was de eerste keer dat Roessel tegenover Donner kwam te zitten. Het werd de enige verliespartij van Donner, een partij die Frits met enige tactische wendingen naar zich toetrok. Tijdens het kampioenschap van het jaar daarop was Frits zichzelf niet, speelde een matig toernooi (8/9 bij 11 deelnemers) en verloor van Donner. Het kampioenschap van 1961 was opmerkelijk. Niet zozeer door de remise tussen Donner en Roessel, maar wel door de verrassende winnaar: Tan Hoan Liong, kortweg Tan.

Een jaar jonger dan Frits en volgens hem een ontzettend aardige kerel en zeer sterk speler. Mysterieus ook; maar kort schitterde hij aan het schaakfirmament. Hij vertoonde vreemd gedrag. Het kon je gebeuren dat je met hem stond te praten, dat hij een fiets zag die niet op slot stond en dan opeens verdween, vertelde Frits. Hij weet dat aan een verslaving. Dat lijkt niet de juiste diagnose. Op de Wikipediapagina van Tan valt te lezen dat hij vermoedelijk aan schizofrenie leed. Dat van die fietsen klopt weer wel. Hij is daardoor in aanraking met justitie gekomen. Uiteindelijk is hij teruggekeerd naar Indonesië waar zijn familie zich over hem ontfermde. Hij overleed in 2009.

Mulisch

Waar Donner kwam, was Harry Mulisch niet ver weg. In tegenstelling tot wat Frits over Donner zei, had hij voor Mulisch geen goed woord over. Dat was ongetwijfeld wederzijds na het volgende voorval. Café Américain, Mulisch kwam daar vaak. Op een goede dag was Frits daar ook, evenals de gebruikelijke schare bewonderaars van Harry. “Ik ben nu zo beroemd dat ze voor me op hun knieën vallen”, sprak Mulisch zelfgenoegzaam. En hij vertelde dat een vrouw bij een tramhalte voor hem was neergezegen en hem bij zijn knieën had gegrepen. Frits kende de vrouw, wist wat er gebeurd was en nam nu het woord. “Meneer Mulisch, dit klopt in het geheel niet. Die vrouw ken ik. Ze heeft een spierziekte en probeerde haar val te breken door jou bij de benen te pakken.”

Botwinnik, Flohr en Larsen

Roessel zal vermoedelijk nog de enige levende Nederlandse schaker zijn die zowel tegen wereldkampioenskandidaat Flohr als tegen wereldkampioen Botwinnik gespeeld heeft. Tegen een andere wereldster, Bent Larsen, speelde Frits tweemaal. De eerste keer was in 1953, broekies nog: Larsen 18, Frits 16. Frits kwam vrijwel gewonnen te staan, maar verprutste het. Lachend vertelde Frits dat Bent hem na afloop liet zien hoe hij had kunnen winnen. Het zal om de volgende stelling gegaan zijn. Roessel achter de witte stukken en aan zet.

Frits speelde helaas 23. De2 en verloor later nog.

Maar hij had geforceerd een vrijwel gewonnen stand kunnen bereiken: 23. Txg6+ fxg6 (23. .. Kh8 24. Tgg1 Lxf5 25. exf5 Dxd3 26. h7! +/- of 23. .. Kh7 24. Tg7+ Kh8 25. Tag1 Dxd3 26. Pxd6 +/-) 24. Dxg6+ Kh8 25. Dg7+ Dxg7 26. hxg7+ 27. Kg8 gxf8D+ 28. Pxd6 +/-.

Ståhlberg

Op de vraag welke buitenlandse schaker de meeste indruk op hem had gemaakt, kwam een verrassend antwoord: Ståhlberg! “Hij was alcoholist. Met de barman sprak hij af dat er altijd een klein glaasje moest staan dat nooit leeg mocht zijn. Hij liep dan zo nu en dan langs de bar en in een flits was dan het glaasje leeg. Hij was een heel sterke tafeltennisser, op internationaal niveau, en kon nog altijd met zijn dikke buik het balletje neerleggen waar hij dat wilde. Ook was hij een zeer goede bridger. Heel bijzonder. Ik heb gelukkig remise tegen hem weten te maken.”

Vademecum

Het Vademecum kon natuurlijk niet onbesproken blijven. “Ik was jeugdkampioen toen ik dat concept van die merkwaardige man kreeg. Het leek hier en daar nergens naar, veel varianten kwamen letterlijk uit de Bilguer en waren volkomen obsoleet. Ik heb het ergste eruit gehaald en verbeterd met behulp van de ‘Losbladige’. Maar het was een boekje van niks. Het gekke was dat het heel succesvol was. Vermoedelijk omdat het handzaam en goedkoop was. Nog heel lang werd ik door sommigen gezien als een openingsexpert terwijl ik nooit gebruik heb gemaakt van die varianten. Ik keek wel uit. Zelf had ik een smal openingsrepertoire, beetje dubieus maar ik was er goed in thuis.”

Boksen

“Ik had een Javaanse kennis en die was bokskampioen. Ik heb bij hem getraind. Ik was heel snel en hij zei me dat ik wedstrijden moest gaan doen. Dat heb ik gedaan en zo werd ik studentenkampioen lichtgewicht. Het heeft me veel zelfvertrouwen gegeven.” Op mijn vraag of hij die boksvaardigheid ook buiten de ring gebruikte, ging hij gretig in. Eenmaal had hij een handtastelijke portier van een nachtclub het ziekenhuis ingeslagen en een andere keer een reus waarmee hij in gevecht was gekomen de beide ogen dichtgeslagen. Dat was toch wel een verrassende blijk van fysieke agressie.

Afscheid

We kwamen er niet omheen, de slotvraag. Waarom had hij zo snel het internationale schaak de rug toegekeerd? Zijn laatste partijen op dat niveau speelde hij begin jaren zestig. “Ik wilde leven en ik hield te veel van Amsterdam”, was het ontnuchterende antwoord. “Maar ik heb daarna nog wel sporadisch competitie gespeeld, op het laatst een paar keer als invaller. Op een gegeven moment moest ik tegen een jongeman spelen die weigerde me een hand te geven. Gelukkig heb ik hem van het bord geveegd. En ik heb nog gespeeld in een paar toernooien die Foppe Jan in Molans (Zuid-Frankrijk) georganiseerd had.” Foppe Jan die zich inmiddels bij ons gevoegd had vulde aan: “Je won in 2003 vóór onder andere Bouwmeester, Van Geet en Jongsma.”

We waren rond en Frits die meer dan een uur onvermoeibaar aan het woord was geweest, riep ineens, kennelijk dorstig geworden door zijn eigen verhalen, “En nu drank!” En alsof het een wachtwoord was, kwamen Tilia, de zoon van Foppe Jan en zijn vriendin met hapjes en champagne binnen. We hadden iets te vieren, de verjaardag van Foppe Jan. Negentig geworden. Hierna zetten we koers naar een restaurant voor een uitgebreide lunch.

Laat in de middag namen we afscheid. Ik schudde de hand van een fenomeen, een charmante, avontuurlijke, talentvolle vechtjas die genoten heeft van het leven en dat ondanks zijn handicap nog altijd doet: Frits Roessel.

Rest me - ook namens Paul - Tilia en Frits te danken voor het warme onthaal dat we kregen in hun appartement op die voor ons zo bijzondere dag in mei 2024.

Wim Westerveld