Op het succes van onze hopeloze onderneming (Russische toost)

Daar verheugde ik me op, een ontmoeting met Sosonko, de topschaker van weleer.

Maar hij is natuurlijk meer dan dat, de man die met een gevoelige en liefdevolle pen de Russische schaakhelden van een nabij verleden het reliëf wist te geven van een Russische cultuur, een schaakcultuur die ik niet kende, maar waar ik altijd nieuwsgierig naar was. Russian Silhouettes, zijn prachtige boek, is een meesterwerk.

Paul van der Sterren had ik gevraagd mee te gaan, hij kende de weg naar de woning van Sosonko, maar ik vroeg dat in de eerste plaats om het ijs te breken. Zij kenden elkaar tenslotte al heel lang en goed en ík had nog nooit een woord gewisseld met Sosonko. We waren welkom en hij stelde voor de ontmoeting op zeer korte termijn te laten plaatsvinden. Ik maakte daar uit op dat het een plezierig onderhoud zou gaan worden. Uiteindelijk werd dat het wel, maar dat neemt niet weg dat ik me vergiste. Want aanvankelijk was het niet echt een plezierige ontmoeting. Naderhand vertelde ik Frits Hoorweg die samen met Wim Andriessen aan de wieg stond van Schaakbulletin, hoe het gesprek met Sosonko was verlopen en hij was verbaasd. Hij had Sosonko meegemaakt toen hij net was uitgeweken uit Rusland en in Nederland was neergestreken. Hij herinnerde hem als een gevoelige man die een sprong had gemaakt in het duister van een vreemd land en verteerd werd door heimwee naar zijn stad Leningrad en zijn geboorteland Rusland.

Maar laat ik niet op de zaken vooruit lopen. Ik had me gewapend met het boek van Kalinin over Karjakin, mijn uitgeprinte verhaal over Junge en een fles witte wijn. Ik had gezocht naar een toepasselijke Catalaanse, maar de slijter had die niet. Het was een mooie Sancerre geworden.

Paul zou me afhalen van station Amsterdam-Zuid op die zonnige ochtend van donderdag 22 augustus, want Sosonko woonde daar in de buurt, Amsterdam Oud-Zuid de sjieke buurt van Amsterdam. De eerste verrassing was dat eigenlijk, want ook al was je top twintig in de jaren 70 en 80 en ook al ben je een gevierd schaakschrijver, een vetpot is dat niet. Maar de verklaring is simpel. Waarschijnlijk zijn beste grootmeesterlijke zet was het om daar een huis in de vorige eeuw te kopen om vervolgens maximaal te profiteren van de huizenprijsgekte in deze eeuw.

Goed, dit allemaal terzijde natuurlijk. Paul en ik liepen rond een uur of elf die prachtige, ruim opgezette buurt in en Paul belde aan bij een statig klassiek appartementencomplex met huurwoningen. De deur zwaaide open en Sosonko wachtte ons op de eerste verdieping van het trappenhuis op. “Er ligt hier een pakje voor jou Genna”, zei Paul. “Kan niet, ik heb geen boeken besteld”, was het antwoord. “Jawel, je naam staat erop”, zei Paul. Enfin, wij naar boven met dat pakje.

Een beetje onwennig stond ik ineens tegenover hem en om de kennismaking wat gemakkelijker te laten verlopen, vertelde ik dat ik me als de dag van gisteren herinnerde hoe ik voor het eerst zijn naam hoorde. Dat was begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Ik deed toen regelmatig mee aan snelschaaktoernooien, toernooien die steevast gewonnen werden door John van Baarle. Maar toen in Arnhem deed er een onbekende Rus mee die won. Zijn naam werd verhaspeld tot iets als Sosnosko. “Ja”, zei Sosonko, “het GOVA toernooi in 1972, maar hoe ben jíj daar geëindigd?” De toon was gezet, hij probeerde me te plaatsen, hoewel ik dat nog niet direct door had. Ik antwoordde dat ik me dat echt niet meer kon herinneren, vermoedelijk verdrongen, voegde ik er grappend aan toe. Maar dat kwam niet aan, zo leek het.

We liepen het ruime appartement binnen, smaakvol en modern ingericht. Veel boeken met hier en daar wat schaakparafernalia. Uitnodigend wees Sosonko ons een zitplaats aan bij een mooie salontafel. Ik legde mijn fles in cadeauverpakking, het boek over Karjakin en de uitgeprinte versie van mijn verhaal over Klaus Junge op de salontafel, nieuwsgierig naar wat er komen ging. Intussen had Sosonko het pakketje weten te openen. Hij richtte zich tot mij: “Yakov Neistadt, weet jij wie dat was?” Ik begon me al wat ongemakkelijk te voelen, ik werd getest. Vaag wist ik wel wie Neistadt was en antwoordde met: “Jazeker.”

“Hij was mijn vriend”, zei Genna. “We belden iedere dag met elkaar. Hij werd 99, net geen honderd, en is ruim een jaar geleden overleden. Zijn weduwe vroeg me: wat moet ik met al die schaakboeken? Weggooien allemaal, niets waard, antwoordde ik. Maar Genna, wil je echt niets hebben?, zei ze. En nu heeft ze de door mij geschreven boeken teruggestuurd, boeken met een opdracht die ik Yakov ooit gaf. Als dat maar geen slecht teken is.”

Op dat laatste reageerde Paul met ‘dat heb ik ook meegemaakt.’ Maar dat had bij hem, zo vertelde hij me later, niet tot een memento mori geleid. Was dit de kennismaking met de fatalistische Russische ziel? Eigenlijk niet, want ik kende de Russische toost die weinig aan melancholieke verbeelding over laat: “Op het succes van onze hopeloze onderneming.’

Paul en Genna raakten aan de praat, grootmeesters onder elkaar die hun gedeelde verleden en hun wederzijdse kennissen geanimeerd doornamen. Toen er even een stilte viel, zag ik mijn kans schoon. “Waar ik het graag over zou willen hebben…”, wijzend naar het uitgeprinte verhaal over Klaus Junge. Sosonko onderbrak me echter op offensieve, bijna agressieve toon: “Stop maar, ik heb me voorbereid. Ik sprak er gisteren nog over met Tukmakov en zei hem: er komt hier iemand die over Karjakin wil praten.”

En hij vervolgde met een niet mis te verstane terechtwijzing: “Als je zo over Karjakin wilt schrijven (als tegenhanger van Klaus Junge), dan wordt dat een naïef stuk. Amateurs denken vaak dat grootmeesters ontwikkelde en intelligente mensen zijn.” Dat laatste zei hij in zijn algemeenheid, maar het was duidelijk dat ik onder de verdenking viel ook zo’n amateur te zijn. “Wat heb jij in je werkzame leven gedaan?”, was onverhoeds de plompverloren vraag. Ik antwoordde naar eer en geweten in de verwachting dat hij me niet langer zou zien als een naïef figuur die even op zijn nummer gezet moest worden. IJdele hoop.

“Wat wil je weten?”, vroeg hij nu op ongeduldige toon. Ik stotterde wat over mijn interesse in de achtergrond van Karjakin, een verklaring hoe het allemaal zo gekomen was. Net zoals ik dat bij Junge had geprobeerd te beschrijven. “Ik ken zijn ouders. Zijn vader is (was?) laag ontwikkeld en een dronkelap.” (Dat was dus al geheel anders dan de hoogontwikkelde ouders van Klaus Junge.) “Die grootmeestertitel van Karjakin, op zijn twaalfde, is gekocht. Om de norm te halen werden partijen die in remise eindigden doodleuk overgespeeld tot hij won.” Sosonko pauzeerde even en ik zei: “En toen is de familie naar Kramatorsk in de Donetsk verhuisd.”

“Inderdaad naar de schaakacademie aldaar met die andere Ponomariov, niet te verwarren met de bekende grootmeester”, reageerde Sosonko. “In het boek van Kalinin staat dat hij samen met zijn ouders niet vanwege een aantrekkelijk financieel aanbod naar Rusland is gegaan en Rus is geworden maar omdat hem daar betere trainingsmogelijkheden werden geboden”, bracht ik in het midden. Genna keek me meewarig aan en wees naar zijn boekenkast. “Ik heb al mijn Russische schaakboeken weggegooid, omdat er alleen maar onwaarheden in staan. Met uitzondering van mijn eigen boeken natuurlijk.” Ik begon over de toernooien die Karjakin in Moskou organiseert. “Oh, je weet daar dus van… Ik zal je eens wat vertellen. Karjakin is rijk geworden, niet met bitcoins, dat is misschien later gekomen. Hij heeft meerdere malen een één op één ontmoeting gehad met Poetin en dan gaan alle deuren voor je open in het huidige Rusland. Hij is in het politieke leven inmiddels hoog gestegen. Recent werd Karjakin in de Doema benoemd als de vertegenwoordiger van de Krim!”

“Als Karjakin in Oekraïne was gebleven, was het trouwens precies zo gegaan met hem en was hij daar ook iets hoogs geworden.”

Sosonko was duidelijk klaar met het onderwerp Karjakin. De aanduiding ‘verregaand opportunisme” viel niet, maar hij had me meer dan duidelijk gemaakt dat Karjakin een akelige opportunist is en ongetwijfeld denkt Tukmakov daar ook zo over. (Vladimir Tukmakov, de non-playing teamcaptain van het gouden Oekraïense olympiadeteam (2004) waar Karjakin deel van uitmaakte.)

Ik kwam nog even terug op de toernooien die Karjakin in Moskou organiseert en sprak mijn verbazing uit over het feit dat Grischuk daar ook aan deelgenomen heeft. Grischuk is immers een Oekraïense achternaam en bovendien heeft hij destijds de inval in Oekraïne veroordeeld. “Die naam zegt helemaal niets”, reageerde Sosonko. “Hij is in Moskou geboren en mijn achternaam is ook Oekraïens. Overigens heeft Grischuk het erg moeilijk met de situatie.”

Mijn oorspronkelijke idee met betrekking tot Sergey Karjakin was door Sosonko adequaat ontmanteld. Hij was echter nog niet klaar met confidenties over schakers die in zijn ogen kwalijk opportunistisch zijn en dat bleken niet alleen maar Russische schakers te zijn.

Uiteindelijk werd het toch nog erg gezellig.

Maar dat alles, beste lezer, bewaar ik voor het tweede deel van het slot van ‘Briljant en verblind’.

Wim Westerveld