Als voorzitter van de website ontvang je altijd uiteenlopende e-mails van leden en niet-leden. Nu een mailtje van Anton van Berkel in mijn inbox met de bescheiden vraag: “Mag vast wel op de website, toch?” Ik dacht een gespeelde partij te ontvangen met een leuke combinatie voor het rondeverslag of zo. Maar toen ik de bijlage opende, zag ik dat Anton de titel International Grandmaster toegekend had gekregen!

Wow! Wat een geweldige prestatie! Van harte gefeliciteerd!

Uiteraard had ik de nodige vragen. Hoe werkt dat eigenlijk bij het dammen? Gaat dat hetzelfde als bij het schaken? En waar heb je dan jouw titelresultaten gehaald? Anton deed uitgebreid verslag, zie hieronder!

Om MF (FMDJ-meester, FMDJ staat voor Fédération Mondiale du Jeu de Dames, Frans voor dammen, red.), MI (Internationaal Meester) of GMI (Internationaal Grootmeester) te worden, moet je tijdens toernooien normen scoren. Voor GMI zijn de eisen voor een norm best hoog, aangezien je geen invloed hebt welke tegenstanders je krijgt, afgezien van eventueel een geleide loting de laatste ronde mocht de toernooisituatie dit toestaan (ik kan bijvoorbeeld niet aan een GMI gekoppeld worden als deze meer wedstrijdpunten heeft dan ik en er nog een aantal spelers tussen de GMI en mij instaan).

De voorwaarden: 3 GMI’s als tegenstanders. Alleen GMI’s met een rating van 2300 van hoger tellen dan mee. Een aantal GMI’s die vaak meespelen, heeft  dan weer een rating net boven de 2300, dan weer net onder de 2300. Dus de ene keer tellen ze mee als GMI en het volgende toernooi weer niet. Bij een toernooi met beperkt aantal ronden is drie GMI’s veel, zeker bij zeven ronden. Drie MI’s met een rating van 2250 of hoger kun je inwisselen voor één GMI, en drie MF’s voor één MI, maar dat is theorie, want zoveel krijg je er niet tegen in een klein toernooi van 7, 9 of 10 partijen (dit is het gangbare aantal rondes). Dan moet je ook nog een aantal buitenlandse tegenstanders hebben.

En aan de hand van de gemiddelde rating van je tegenstanders moet je een aantal wedstrijdpunten halen. Hoe lager dat gemiddelde, hoe meer wedstrijdpunten er nodig zijn. In de praktijk komt het er grosso modo op neer: tegen iedereen die GMI is, mag je remise spelen en de rest moet je winnen. In dat gemiddelde wordt ook je eigen rating meegenomen. Je kunt exact dezelfde spelers gehad hebben en dan heeft de ene speler wel een norm en de andere niet. Maar als je de pech hebt een ronde een speler met een hele lage rating te loten, bijvoorbeeld omdat die de eerste ronde heeft gewonnen, dan moet je alweer een vol wedstrijdpunt meer scoren.

Ook GMI’s met een lagere rating zijn niet gunstig voor de gemiddelde rating, dus heb je eigenlijk ook wat super-GMI’s (die titel bestaat niet, maar je kunt je er wel een voorstelling van maken: top 10 a 20 van de wereld) nodig voor een gunstig gemiddelde. Maar het nadeel daarvan is, dat ze wel goed spelen en dat je er niet 1-2-3 remise tegen speelt. Je moet ook nog minimaal één rondentoernooi hebben gespeeld: dat wordt als zware categorie geteld omdat er amper zwakke tegenstanders meedoen.

En dan is er nog de psychologische druk: Als ik deze partij remise speel, is de norm (bijna) binnen. Ik heb al drie ex-wereldkampioenen overleefd, nu alleen deze super-GMI nog. En dat is bij mij in twee toernooien mislukt: ik verloor. Als ik de laatste dag ziek was geweest, had ik in een geval de GMI-norm gehad, maar het is tegen mijn morele normen om me daarom ziek te melden. Hoeveel normen je nodig hebt, hangt af van het aantal rondes in de toernooien waarin je een norm scoort. In totaal heb je voor de GMI-titel 40 partijen nodig, voor MI 30. Een toernooi met x rondes geldt als een norm voor x partijen. Ik had jarenlang 13+9 (of 10) +9 = 31 partijen en had dus twee normen nodig van 7 partijen of 1 van 9 of meer. Dat rondentoernooi telde bij mij overigens als 10 partijen, bij iemand anders als 9. Heel vaag.

Dat is de theorie, nu de praktijk. In 1997 werd ik gebeld door Theo Dijkstra; iemand die het als enige op zich had genomen de normen te bewaken. Niemand lette daar echt op. Ook nu is dat weinig verbeterd. Die meneer is helaas overleden: het was geen sterke speler, maar hij had wel goede mentale inzichten en was de begeleider van het Nederlands team bij mijn WK junioren 1990 te Rotterdam. Ik had remise tegen een Surinaamse speler. Ik bereikte er weinig tegen. De heer Dijkstra legde me uit dat ik verkeerd dacht: ik zag allerlei mogelijkheden voor de tegenstander, ging uit van de beste zetten. Hij gaf aan dat zo’n tegenstander tegen mij opkeek, problemen wilde vermijden en als een berg opzag tegen complicaties. Zo’n speler zou dan vanzelf zwakkere zetten gaan spelen om de moeilijkheden te ontwijken. Plus hij zou toch niet steeds de beste zet zien. In de praktijk blijkt dat waar te zijn: hoe vaak win je wel niet een potremisestand omdat de mindere speler toch iets mist door vermoeidheid of nonchalance of onkunde? Ook in schaken gebeurt dit.

Maar goed, meneer Dijkstra belde me op. Ik had nog 1 MI-norm nodig voor de MI-titel, omdat normen destijds vijf jaar bleven bestaan en daarna vervielen. Ik had 1 GMI norm behaald tijdens het NK 1992 en ik meen twee MI normen. Eén in ieder geval behaald tijdens de Olympiade 1992 in Mori, waar ik achteraf gezien voor een GMI-norm had kunnen gaan maar er was toen weinig bekend over normen. Ik begon met wit tegen een Mongoliër en winst op de Senegalese GMI Samb (toen nog MI denk ik, maar al één van de sterkste spelers van Afrika), maar speelde de rest ook vol voor de winst en verloor daarbij.

Ik bleek volgens Theo nog een toernooi van een zware categorie nodig voor de MI-titel. Alleen, normen vervielen na 5 jaar en de GMI-norm stamde uit NK 1992. Dus ben ik naar een toernooi in Tallinn gegaan. Er deden acht spelers mee en dat waren twee te weinig voor een zwaar toernooi dus moest onder andere een GMI worden overgehaald mee te doen. En ik moest voor de kosten opdraaien. Maar goed, ik wilde graag die norm en heb het maar toegestaan. Ik speelde daar boven verwachting en had na 7 ronden van de 9 al de MI-norm binnen en ik was gelijk Internationaal Meester (MF ben ik nooit geweest). Maar na 8 ronden bleek dat ik met een remise een GMI-norm kon behalen en ik moest tegen een gematigde tegenstander. Maar ik had door: probeer niet te winnen voor een goed toernooiresultaat en koester de GMI-norm in een zwaar toernooi. En die norm heb ik gehaald!

De GMI-norm uit 1992 verviel en die van 1997 uiteindelijk ook. Ik heb serieus geprobeerd GMI-normen te behalen, maar dat is niet gelukt. Eén keer omdat ik onder de druk bezweek: ik begon met vier overwinningen waaronder een MI (Provoost), ronde 5 tot en met 7 remise tegen drie super GMI’s (Ndjofang, Valneris en nog zo’n speler), maar ik verloor van een super-MI (Ndonzi) en speelde daarna een remise tegen een super-GMI (Joeri Anikeev, de huidige wereldkampioen). In het geval je bij een quiz bij een vraag voor een heel hoog geldbedrag dit ooit nodig hebben bij een quiz, dan weet je nu de wereldkampioen. De marge die ik had door de winst op de MI raakte ik kwijt door het verlies, maar in de tweede ronde had ik een winst tegen een speler met een heel lage rating en dat drukte het gemiddelde.

Een keer lukte de norm niet omdat ik toevallig lootte tegen een speler met een minder hoge rating die het toernooi van zijn leven speelde. Ik won daarom niet. Niet dat het een slechte speler is: hij is diverse malen wereldkampioen Italiaans dammen (daarbij mag je niet achteruit slaan, een dam mag maar één veld tegelijk zetten en slaat als een schijf naar voren en naar achteren én een schijf mag geen dam slaan). Volgens mij was/is hij ook wereldkampioen in checkers. En hij is nog steeds wereldkampioen in één of twee van deze disciplines. We hebben samen het allereerste WK aspiranten nog gespeeld.

Ik had de hoop op de GMI-titel laten varen toen beide GMI-normen waren vervallen. Toen kwam het goede nieuws: normen vervielen voortaan niet meer én oude normen telden weer mee. Dus ik had er weer twee. In 2010 werd ik Open Nederlands kampioen en was er mijn derde norm. Nog 1 of 2 normen nodig. En dan lukt steeds niet. Dat komt voornamelijk omdat ik niet veel toernooien speel: ik ben geen professional en een toernooi kost me vakantiedagen. Dus verder dan 1 of 2 toernooien per jaar kwam ik niet.

Er was tussentijds nog een belangrijke wijziging: je mocht een winstpartij laten vervallen. Dat kon gunstig zijn als daarmee het gemiddelde tegenstandersrating zodanig werd verhoogd dat je zonder die partij wel voldoende wedstrijdpunten zou hebben. Voor mij leidde het niet tot een extra norm.

Toen kwam Amersfoort. Ik won van Alexander Schwartzman en later won ik het toernooi. Iemand vroeg zich op internet af of ik een norm had. Ik wist al dat dat niet het geval was omdat te weinig GMI’s had gehad. Domchev had een rating van 2297 en dat was te weinig. En dus heb ik de laatste ronde niet om GMI Ndjofang gevraagd. Maar iemand anders ging ook de regels induiken en ontdekte dat er tegenwoordig nog maar 27 partijen nodig zijn. MI scheen naar 25 partijen te zijn gegaan. En die 27 partijen had ik al jaren. Wanneer die wijziging is doorgevoerd, weet ik niet, maar het schijnt al jaren geleden te zijn gebeurd. En niemand van de werelddambond die dat in de gaten had, terwijl ze alleen maar even hadden moeten checken voor de spelers die al normen hadden hoeveel partijen ze hadden. Ook binnen de Nederlandse dambond heeft niemand dat gecheckt.

Maar goed, direct de GMI-titel aangevraagd en gehonoreerd gekregen. Ook Wieger Wesselink – die in datzelfde hierboven vermelde toernooi in Tallinn een GMI-norm had gehaald – werd op deze manier GMI.

Anton van Berkel en Frank van Zutphen