Komend weekend met mijn club Erasmus naar Oostende. Voor een vriendschappelijke match tegen de schaakclub van die badplaats aan de Belgische kust. De club, de Koninklijke Oostendse Schaakkring (KOSK) bestaat dit jaar honderd jaar en heeft een kleurrijke voorzitter die al veertig jaar de scepter zwaait. Hij vindt het nu tijd voor abdicatie.

Als je de recente podcast met hem beluisterd hebt (de tweede podcast ‘Schaakmat of Meesterzet? – Een Openhartig Gesprek met José Vandekerckhove’ in de podcastserie ‘De vonk en de weg’ via Spotify of via de website https://boekhoudbuddy.be), zou je hem willen toeroepen: doe dat niet, aftreden. Uw schoenen zijn nog altijd te groot voor een ander om daar in te treden. En bovendien, leeftijd is ook maar een statistiek.

Maar wat heeft de Avenue du Gui met Oostende en schaken te maken? Welnu, lees en huiver.

De Avenue du Gui, ofwel de Maretaklaan, is een statige villalaan in het hoge en bosrijke deel van Uccle, Ukkel op zijn Vlaams. Vlaams werd er niet gesproken in die villa’s toen ik daar ruim zestig jaar geleden was. Frans was er de voertaal, in tegenstelling tot de lager gelegen dorpskern waar Vlaams gesproken werd.

Mijn moeder kende een Waalse familie en het leek haar een goed idee om tot een uitwisseling te komen van de kinderen. Voor Luc, de jongste zoon van het Waalse gezin, om beter Nederlands te leren spreken en voor mij om in het Frans te leren converseren. Dat Waalse gezin woonde in zo’n villa aan de Avenue du Gui.

Veertien jaar waren we, Luc en ik, toen het tot een uitwisseling kwam. In de paasvakantie en kerstvakantie was ik daar, in de grote vakantie was Luc bij ons.

Vader Jean was directeur van het gasbedrijf in Brussel, moeder Yvonne hoofd van de apotheek van het grootste ziekenhuis in Brussel. Alles was anders, het eten, de enorme boterhammen ‘tartines’, de artisjokken als voorgerecht – délicieux, excellent, was me ingeprent te zeggen over het eten en dat deed ik braaf, met als gevolg dat die vreselijke artisjokken de volgende dag weer op het menu stonden -, de Mandarine Napoléon die als aperitief gedronken werd, het stiekeme roken van zware Bastos sigaretten, het joyrijden in de auto van Lucs moeder, maar ook het veelvuldige museumbezoek want de culturele belangstelling was over het algemeen groot bij de Waalse elite. Toen ze eenmaal wisten dat ik uit een muzikale familie kwam, werd me gevraagd wat ik van de muziek van de Russische componist Borodin vond. Ik moest het antwoord schuldig blijven, nooit van gehoord.

Luc en ik deden beiden het gymnasium maar in België was het niveau hoger, zo leek het. Luc kon grote stukken Ovidius en Homerus zonder probleem declameren. Het schoolsysteem was ook veel competitiever dan bij ons. Toen Luc eens niet de eerste van de klas was geworden, kreeg hij er ongenadig van langs van zijn vader.

Vlaams was in hun ogen een boerentaaltje. Als er vrienden over de vloer kwamen om films te bekijken van hun vakanties bij Club Med op Corsica, werd er over mij gezegd dat ik niet Vlaams sprak, maar Nederlands. In hun ogen een wereld van verschil. Bang om fouten te maken in het Frans was ik zwijgzamer dan normaal. Ik kreeg dan ook de bijnaam Guillaume le Taciturne.

Alles was anders en groter. Mijn houvast was schaken. Het was iets dat hun interesse niet had en me in een wereld kon brengen die niet de hunne was. En als het even kon, trok ik me daarin terug. Met mijn zakschaakspelletje en het boek dat ik van een schakende oom had gekregen: Dr. A.A. Aljechin, Mijn beste schaakpartijen 1908-1923. Een schat die me overeind hield in die vreemde en soms vijandige wereld voor wie, zoals ik, matig Frans sprak.

Kerstvakantie 1964. Het gezin, Luc had een oudere broer en zus, zou oud en nieuw in hun appartement in Oostende vieren. Luc en ik reisden een paar dagen eerder naar Oostende. Het was koud en het sneeuwde onophoudelijk. We lunchten bij de opa en oma van Luc die daar ook een appartement hadden. Aan de boulevard met uitzicht op zee. Tussen de sneeuwbuien door zag je de veerboot naar Dover komen en gaan. Voordat we aan de uitgebreide lunch gingen, kregen we een glaasje Martini Rosso. Ook zoiets dat ik niet gewend was.

Er waren vrienden en vriendinnen van Luc in Oostende waar we ’s avonds naartoe gingen. Jongens en meisjes uit Brussel die net als wij in de appartementen van hun bemiddelde ouders bivakkeerden. Ik heb Oostende nooit anders horen uitspreken dan als Oostande, op zijn Frans. Het was een compleet Franse enclave. Daar was een meisje, een heel mooi meisje, waar Luc niet over uitgepraat raakte. Ze was wat ouder dan wij en leek me onbereikbaar. Claudine heette ze.

Enfin, de rest van de familie arriveerde op oudejaarsdag. Het zou de vreemdste oud en nieuw worden die ik ooit beleefd heb. Eerst gingen we naar de bioscoop om de net uitgekomen film The Longest Day te bekijken. Na afloop kochten we ergens kreeften, voor ieder één. Ze werden verpakt in bruine papieren zakken. We liepen met die kreeften naar een café. Er werd voor iedereen bier besteld en de kreeften werden gedemonteerd en soldaat gemaakt. De poten en scharen van die beesten kraakten we onder onze stoelpoten.

De vakantie was voorbij en ik ging naar huis. Ik correspondeerde daarna nog korte tijd met Luc. Hij in het Nederlands, ik in het Frans. De brief van hem die de laatste zou blijken te zijn, beëindigde hij echter in het Frans, ‘Ton ami pour toujours, Luc’. Ik schreef terug, maar kreeg geen antwoord meer. Ik concludeerde dat hij er blijkbaar geen zin meer in had.

Vele jaren waren voorbij gegaan toen ik met mijn vrouw en een vriendin voor museumbezoek in Brussel was. We hadden wat tijd over en ik stelde voor om naar de Avenue du Gui te rijden om te zien waar ik, op dat moment bijna veertig jaar geleden, gelogeerd had om mijn Frans wat bij te spijkeren. De villa was snel gevonden. Op de oprijlaan van de naastgelegen villa stond een man zijn auto te wassen. Ik liep erheen en vroeg de man of de familie Lejeune nog zijn buren waren. Hij vertelde dat dat al lang niet meer het geval was. Jean was overleden en Yvonne was verhuisd naar Zuid-Frankrijk. Hij wist niet of ze nog leefde. En Luc?, vroeg ik. De man keek me onderzoekend aan en pauzeerde even. “Ah, vous ne savez pas?” Een drama, zei hij. Hij heeft op jonge leeftijd de hand aan zichzelf geslagen, het was iets met een meisje, zei hij nog, maar het fijne wist hij er niet van.

Ik voelde me als verdoofd. Ik bedankte hem, draaide me om en liep de oprijlaan af naar mijn vrouw en vriendin die bij de auto hadden staan wachten.

Wat zie je bleek, zei mijn vrouw en ik vertelde wat ik gehoord had. Dus daarom was de correspondentie afgebroken. En zou dat meisje Claudine geweest zijn?

Elle était si jolie.

Wim Westerveld