Mijn vriend Foppe Jan Montsma is niet meer. Gisteren, 8 mei 2025, overleed hij vredig in het bijzijn van zijn naaste familie.
Drie weken geleden genoten mijn vrouw en ik nog van een heerlijke lunch bij hem thuis. Toen we afscheid namen, wisten we dat er geen volgende keer meer zou komen.
In de deuropening zeiden we bij het weggaan tegen elkaar hoe gelukkig het was dat we elkaar in ons leven waren tegengekomen en hoe spijtig het was dat dat niet eerder was gebeurd. Maar het geluk overtrof ruimschoots de spijt, daar waren we het over eens.
Foppe Jan was lang lid van DD, maar dat nam niet weg dat ik hem kon verleiden tot een uitstapje naar mijn club Erasmus. Niet dat hij de clubavonden bezocht – hij was er alleen voor een enkel avondje zomerschaak – maar wel was hij op onze website aanwezig met een reeks prachtige verhalen.
Door zijn bijdragen leerden we hem kennen. Een uitnemende schrijver die eloquent zijn avonturen op het schaakbord, zijn bijzondere schaakvrienden en schaken in Zuid-Frankrijk tot leven bracht. De leraar Foppe Jan Montsma (tot zijn 84ste leraar Latijn!) en de historicus Foppe Jan kwamen in zijn verhalen helemaal tot hun recht. Foppe Jan was erudiet en bovenal aimabel. Een verhalenverteller pur sang.
In de serie ‘Senior’ behandelt Foppe Jan het seniorenschaak, wat leeftijd doet met de manier van schaken, de toernooien die hij organiseerde in Molans-sur-Ouvèze (Zuid-Frankrijk), de vriendschap tussen schakers, en de vraag of schakers slimmer zijn dan de rest. Hier te lezen in:
Senior
Senior (2)
Senior (3)
Senior (4)
Senior (slot)
In het verhaal ‘Van café naar club’ zien we de historicus Foppe Jan aan het werk.
Na deze artikelen volgde er een nieuw project dat we samen oppakten, de zoektocht naar het geheim achter het Openingen Vademecum dat lang geleden geschreven werd door een vriend van Foppe Jan, Frits Roessel. We zijn een eind gekomen, maar helemaal ontraadseld is het geheim niet.
Drs. F. Roessel: Openingen Vademecum en hoe dat tot stand kwam
Drs. F. Roessel: Openingen Vademecum en hoe dat tot stand kwam (slot?)
In de twee afleveringen over het Dodo-Indisch laat Foppe Jan zich van zijn absurdistische en humorvolle kant zien. Hij relativeert de ernst waarmee ons spel gespeeld wordt. In de grond van de zaak is het absurd, houtjes schuiven op een bord en doen alsof er niets belangrijker is dan dat. Zonder overigens te ontkennen dat je desondanks zielsveel kunt houden van dat houtjes schuiven.
Het Dodo-Indisch
Het Dodo-Indisch (2)
In ‘Homo Ludens’ lijkt Foppe Jan weer de andere kant op te gaan. Volgens Huizinga is spelen het wezen van het mens zijn, maar in zijn boek Homo Ludens komt het schaakspel er niet goed vanaf. Het zou ‘geen zichtbare schoonheid inhouden’.
De ontdekking van de zienswijze van Huizinga, zijn miskenning van het schaakspel, ontsteekt de hartstocht in Foppe Jan. Wat geen schoonheid? Hoe komt hij erbij? Huizinga en de spelende mens.
Frits Roessel was een schaakvriend met wie Foppe Jan dagelijks contact had. Ze speelden iedere dag een zet. Frits blind, Foppe Jan met bord. De laatste twee jaar, toen de speelkracht van Frits zienderogen afnam, speelde Foppe Jan uit solidariteit ook blind. Tot voor enkele maanden ging dat zo. Frits werd getroffen door een ernstige hersenziekte en overleed in de nacht van 29 op 30 april. Zijn levendige geest had hem toen al enige tijd verlaten. Nog geen jaar geleden waren Foppe Jan en Frits Roessel nog zó vitaal toen ik, achteraf gezien net op tijd, het levensverhaal van Frits Roessel mocht optekenen in het gezelschap van Tilia Roessel, Paul van der Sterren en Foppe Jan. Onvoorstelbaar.
Foppe Jan beloofde me een laatste vertelling. Een verhaal voor publicatie na zijn dood. Hier is het. Geschreven naar de meimaand, de herdenkingsmaand van de oorlog, zijn geboortemaand ook, en niet in de laatste plaats een verhaal over het ontstaan van zijn levenslange passie voor het schaakspel.
Rust zacht, lieve vriend.
Wim Westerveld
Bruine bonen, witte bonen
Of: hoe men dammen inruilt voor schaken
Begin november 1944 bezorgde het oorlogsgeweld ons de vluchtelingenstatus. Huis en haard en alles daarin ging in vlammen op. Slechts zes konijnen overleefden, zo bleek later, dit inferno omdat hun hok zich op 15 meter van de brandhaard bevond. We hadden nagelaten ze tijdig op te eten.
Na een week her en der ondergebracht te zijn in Oudenbosch bleek in onze eigen omgeving (Klundert) een boer bereid ons gezin, vijf personen toch, een meer bestendig onderdak te bieden. Zijn hart bleek al even ruim als zijn huis. Want hij had kort daarvoor al huisvesting geboden aan een Zeeuwse familie die voor het oorlogsgeweld in Walcheren gevlucht was. Eén lid van die Zeeuwse familie was Piet. Piet van Strien. Hij was damkampioen van Zeeland.
Voor de boer was dat laatste een uitkomst. Want hij, de boer, was zelf een fanatiek dammer. Die er nooit in geslaagd was het virus aan zijn drie zonen door te geven. Dus was Piet meer dan welkom. Weldra zat Piet dan ook met de boer aan zijn tafel te dammen. Een enkele keer mocht ik toekijken. Ik zag dan een glimmend bord en glanzende schijven. Prachtig vond ik dat.
Het genoegen waarmee de boer en Piet hun schijven verschoven duurde echter niet erg lang. Op een gegeven moment werd er niet meer gespeeld. Mij viel dat op en ik vroeg mijn vader of hij wist waarom er niet meer gespeeld werd. Uit zijn antwoord bleek dat de boer wel over een groot hart en een groot huis beschikte, maar dat zijn incasseringsvermogen diezelfde omvang beslist niet had. Hij kon niet tegen zijn verlies. Bord en schijven werden opgeborgen en Piet werd gedwongen zijn vertier elders te zoeken.
Hij vond het. Met mij. Hij had mijn nieuwsgierige blik gezien en wilde wel met mij aan de slag. Maar we hadden geen bord en schijven. Het scoreverloop met de boer liet Piet niet de ruimte om te vragen of hij diens bord en schijven mocht lenen. Dus markeerde Piet op een stuk vaal karton honderd velden. Er was dus een bord. Maar geen schijven. Maar ook daar vond Piet wat op. Na wat gescharrel hier en daar in voorraadkasten kwam hij met de oplossing: een hand vol witte en bruine bonen. Oorlog maakt inventief.
We konden aan de slag. Zij het met beperkingen. De bonen waren glad en lagen niet zo lekker in de hand als schijven. En als je eenmaal een dam had gehaald vielen die 2 bonen slechts met een hoop gefriemel te hanteren.
En zo, met vaal karton en witte en bruine bonen begon mijn damcarrière. Ik leerde veel van Piet. En het enorme niveauverschil verhinderde hem niet ook gewoon met mij te spelen. Ook hij was al lang blij de dodelijke saaiheid van de donkere avonden met ons spelletje te verdrijven. Want die was inderdaad dodelijk: geen radio, geen krant, geen spelletjes, niets. Het was voortdurend: mens erger je. Ons karton en onze bonen hielpen ons daar overheen, deels. Het zal duidelijk zijn dat wij ons spelletje speelden onder de grote rivieren, het gebied dat bevrijd was. Boven de rivieren heerste de hongerwinter. Het zou ondenkbaar geweest zijn dat daar, in die tijd, bonen aan de voedselketen zouden zijn onttrokken om met een knorrende maag niets anders mee te doen dan over een stuk karton te schuiven.
Echter, mijn carrière werd nog in de knop gebroken, zo leek het. In maart 1945 vertrok het gezin Van Strien. Het keerde weer terug naar Zeeland. Piet was weg. Maar nu rook de goede boer zijn kans. Regelmatig werd ik ontboden om met hem in zijn huiskamer te dammen. Maar ik had in korte tijd veel van Piet geleerd. Voor de boer iets té veel. Hij verloor te vaak naar zijn zin en staakte ook deze competitie. Weer werden bord en schijven opgeborgen. Toen was het met mijn dammen gedaan.
Februari 1946 verhuisden wij naar Amsterdam. Inwoning alweer. Ik vond de grote stad wel opwindend. Maar er waren nog vele uren van dodelijke saaiheid. Het eerste deeltje van kapitein Rob was nog niet uit. Toen kwam mijn vader thuis met een schaakspel. Schaken was altijd zijn hobby geweest. Zijn mooie bord en zijn mooie stukken hadden de brand niet overleefd. Nu had hij dus weer bord en stukken. Ik weet nog hoe ik gefascineerd naar die stukken keek. Ze glansden zoals de schijven van de boer. Het was duidelijk dat ik ging vallen voor een nieuwe passie. Niet zozeer het spel trok mij over de streep, want ik wist van de regels (nog) niets. Maar beslissend was dat ik een glanzende witte pion veel mooier vond dat een witte boon.
En zo is het gekomen dat ik het dammen ingeruild heb voor het schaken. Ik geef toe dat ik mijn voorkeur voor het schaken uitsluitend heb laten bepalen door de uiterlijke vorm van het materiaal. Ik schaam mij daar thans niet meer voor. Overigens sluit ik niet uit dat er nog een spoor van het dammen in mijn schaken is terug te vinden. In het gedrag van de pion: schuin slaan en schuin dreigen, weerspiegelt zich dat van de witte en bruine bonen. Kijkt u maar naar de volgende miniatuur, die ik met wit speelde in het Corustoernooi van 2009 tegen Westerman:
Wit: Montsma, Zwart: Westerman. Corus 2009.
1. e4 e6 2. Pc3 d5 3. g3 dxe4 4. Pxe4 Ld7 5. Pf3 Lc6 6. De2 Pf6 7. d3 Pbd7 8. Lg2 Pxe4 9. dxe4 e5 10. 0-0 Lc5 11. Ld2 De7 12. a3 a5 Leidt direct naar de ondergang. Zwart denkt het witte spel op de damevleugel definitief lamgelegd te hebben, maar boontje komt om zijn loontje: hij bijt in het aas dat ik voor hem uitgehangen heb.
13. b4 en na een klein half uur nadenken was Westerman zo sportief om mij hartelijk te feliciteren met de vondst die Caïssa mij had laten doen. 1-0
Foppe Jan Montsma