Een belangrijk man voor het Nederlandse schaak en een stille kracht achter de wereldtitel van Max Euwe

Recent verscheen een prachtig verhaal van ons oud-lid Symon Algera over Mr. Oskam in het MEC Magazine. Mr. Oskam was niet alleen een belangrijk man voor het Nederlandse schaak, maar ook voor de Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging (NRSV), één voor de voorlopers van schaakvereniging Erasmus.

Na overleg met Symon en het Max Euwe Centrum mochten wij het verhaal ook integraal plaatsen op onze website! Erg leuk, veel dank voor Symon en het Max Euwe Centrum! Hieronder is het hele verhaal te lezen. Of kijk hier voor dit verhaal (en veel andere mooie verhalen) in MEC Magazine nr. 110. Veel leesplezier!

Mr. Oskam was in de eerste helft van de vorige eeuw een belangrijke propagandist voor de schaaksport. Hij was schaker, bestuurder en een gastheer voor veel buitenlandse topschakers. De Rotterdamse advocaat genoot niet alleen aanzien in eigen land, maar ook ver daarbuiten.

Een schrandere jongeman

Gerard Cornelis Adrianus Oskam wordt in 1880 in Den Haag geboren. Hij doorloopt daar met succes het gymnasium, waar hij, volgens oude documenten, opvalt door een ‘buitengewone schranderheid’. Hij wordt lid van Discendo Discimus (DD) en trekt daar direct de aandacht van de voorzitter Mr. Van Houten, bekend van het ‘kinderwetje’ waarmee in 1874 de kinderarbeid werd afgeschaft. Als de jonge Oskam een keer niet genoeg geld heeft om de inleg voor een schaaktoernooi te betalen, schiet de oud-minister hem te hulp. Na het gymnasium gaat jongeheer Oskam studeren in Amsterdam en daar wordt hij lid van het Verenigd Amsterdamsch Schaakgenootschap (VAS). In 1906 promoveert hij aan de Universiteit van Amsterdam in de rechtsgeleerdheid, en één van zijn stellingen gaat over het auteursrecht van schaakpartijen. Het is een lange tekst in juridische taal met als conclusie dat organisatoren van schaakwedstrijden, en ook de spelers zelf, geen auteursrechten op de partijen hebben.

Vanaf dat moment wordt hij in kranten en tijdschriften altijd Mr. Oskam genoemd, dus met titel en zonder voornaam. Hij vestigt zich als advocaat in Rotterdam, waar hij al snel een populaire strafpleiter wordt die bekend staat om zijn scherpzinnige en geestige pleidooien. Gelukkig heeft de flamboyante advocaat ook genoeg tijd voor zijn grote hobby, het schaken.

Soepele bestuurder en sterk schaker

In de Maasstad wordt hij onmiddellijk lid van twee schaakverenigingen, het Rotterdams Schaakgenootschap en de Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging (NRSV). Van de NRSV wordt hij al snel de nieuwe voorzitter. Van 1921 tot 1929 is hij ondervoorzitter van de Nederlandschen Schaakbond en van 1929 tot 1932 de voorzitter. Uit de stukken die over hem zijn geschreven komt Oskam naar voren als een buitengewoon aimabel man, die met soepele hand zijn vele bestuursfuncties vervult.

Hij is ook een sterke schaker en wordt in 1900 in Groningen de ‘onofficiële’ Nederlandse kampioen. Het eerste officiële kampioenschap van Nederland wordt pas in 1909 gespeeld en tot die tijd werden er nationale toernooien gespeeld waarvan de winnaars later de ‘onofficiële’ Nederlandse kampioenen werden genoemd. Jarenlang is Oskam onbetwist de sterkste speler van Rotterdam, maar ook op nationaal en internationaal niveau doet hij met overwinningen op Rudolf Spielmann en Géza Maróczy van zich spreken.

Aanwezig bij de oprichting van de FIDE

In 1924 werd in Parijs, tegelijk met de Olympische Spelen, de eerste Schaakolympiade georganiseerd. Het plan was aanvankelijk om ook het schaken als onderdeel in de Spelen op te nemen, maar dat mislukte door problemen bij het maken van een onderscheid tussen professionele schakers en amateurs. Nederland werd op de Olympiade vertegenwoordigd door Euwe, Oskam en Rueb. Alexander Rueb was een jurist en diplomaat en was op dat moment de voorzitter van de Schaakbond. Rueb en Oskam hoorden wat speelsterkte betreft eigenlijk niet thuis in het vaderlandse team, maar direct na afloop van het schaaktoernooi werd de reden en achtergrond van hun aanwezigheid duidelijk. Toen werd namelijk de Wereldschaakbond FIDE (Fédération Internationale des Échecs) opgericht en Rueb werd de eerste voorzitter, een functie die hij tot 1949 zou bekleden. Het is aannemelijk dat ook Oskam, met zijn uitgebreide internationale netwerk, betrokken was bij de oprichting. Van 1970 tot 1978 is Max Euwe voorzitter van de FIDE en Nederland heeft in de beginjaren dus een belangrijke rol binnen de Wereldschaakbond gespeeld.

Euwe in Rotterdam

Max Euwe heeft ook in Rotterdam gewoond en was daar lid van de NRSV van Oskam. Zijn verblijf was van korte duur, maar die periode leverde hem wel zijn doctorstitel op en hij trad toen ook in het huwelijk. Het ‘Rotterdamsch Schaaknieuws’, het clubblad van de NRSV, liet in 1926 weten dat Max Euwe de vereniging ging verlaten en schreef: ‘Hij heeft gemeend dat hij zijn jonge echtgenote de puntige keien van de woonstad Rotterdam en het geraas van onze sleepwagens moet besparen, waarin wij hem geen ongelijk kunnen geven’, een tekst die waarschijnlijk uit de pen van voorzitter Oskam komt. Tot 1969 luisterde Euwe elk lustrum van de NRSV op met een lezing in het clublokaal. De NRSV bestaat nu niet meer en is samen met een aantal andere Rotterdamse schaakverenigingen opgegaan in de SV Erasmus.

Kamer met praalbed voor schakers

Na de Eerste Wereldoorlog is het huis van de Rotterdamse advocaat een gastvrij domein voor een aantal berooide buitenlandse schakers. Naast onderdak regelt hij voor hen simultaans, matches en toernooitjes, zodat ze wat zakgeld kunnen verdienen. Eén van hen is de Hongaar Richard Réti. Oskam is in 1919 de man achter het plan van de Schaakbond om hem naar Nederland te halen om hier het schaken naar een hoger niveau te brengen. Zoals de geschiedenis heeft geleerd is Réti daar, samen met zijn vriend en landgenoot Géza Maróczy, die in dezelfde tijd in ons land komt wonen, zeer goed in geslaagd. Beide Hongaren zijn coach van Euwe geweest en hebben een belangrijke rol gespeeld bij zijn latere strijd om het wereldkampioenschap.

De welgestelde advocaat had in zijn ruime huis een speciale kamer met een praalbed voor schakers waarin de wereldkampioenen Lasker, Aljechin, Capablanca, Euwe en veel andere sterke schakers hebben geslapen. Zo ook de Pool Akiba Rubinstein, over wie het verhaal gaat dat hij bij aankomst in Rotterdam aan de tramconducteur om een kaartje naar het huis van Oskam vroeg, maar dat zegt misschien evenveel over de bekendheid van Oskam als over de wereldvreemdheid van Rubinstein.

Naast het ontvangen en begeleiden van buitenlandse gasten hield Oskam zich bezig met het organiseren van evenementen, het geven van presentaties en causerieën voor schaakclubs en het schrijven van artikelen. Een collega van hem bij dit soort werkzaamheden was de Amsterdamse Telegraaf-journalist W.A.T. Schelfhout (WATS), met wie hij vaak ook samen optrad.

Hechte vriendschap met Aljechin

Oskams relatie met Aljechin was opmerkelijk. Daarover is in de schaakliteratuur en in biografieën vreemd genoeg weinig tot niets geschreven, maar de paden van de twee hebben elkaar vaak gekruist en ze zijn vaak samen opgetrokken.

In 1913 duikt de twintigjarige Rus in Nederland op als hij meedoet aan een schaaktoernooi in Scheveningen. De Telegraaf schrijft in zijn berichtgeving over het toernooi dat Aljechin hier toen al talrijke vrienden had, waaronder de Rotterdamse advocaat Oskam die volgens de krant een grote belangstelling voor Rusland had en vloeiend Russisch sprak. In 1921 verlaat Aljechin zijn moederland. Hij vestigt zich in Parijs en wordt in 1927 genaturaliseerd tot Fransman. Hij komt vaak naar Nederland en is dan bijna altijd in het gezelschap van Oskam. De advocaat is niet alleen zijn gastheer die hem onderdak biedt, maar ook zijn begeleider bij schaakséances, die door Oskam voor hem worden georganiseerd. Hij introduceert Aljechin en bedankt hem dan met een geestig toespraakje in een mix van Russisch en Nederlands. In kranten is te lezen dat ze beiden een passie hebben voor katten, dat ze samen kattententoonstellingen bezoeken, en elkaar ook katten cadeau hebben gegeven.

Aljechin gaat rechten studeren aan de Sorbonne in Parijs en krijgt daarbij hulp en begeleiding van Oskam. Zo is in het Rotterdamsch Nieuwsblad in 1925 te lezen dat ‘den Russischen jurist-schaakmeester Alexander Aljechin’ samen met Oskam een geding bij de Rotterdamse rechtbank bijwoont. Oskam wordt zijn juridisch raadsman, die hem onder andere helpt bij de scheiding van zijn eerste vrouw, en later is hij ook zijn advocaat bij de match met Euwe om het wereldkampioenschap. Het gaat dan niet alleen om de contracten maar volgens sommige bronnen ook om problemen die Aljechin tijdens de match veroorzaakt met zijn alcoholische escapades.

Vlak voor het uitbreken van de oorlog vertaalt Oskam nog een boek van Aljechin (Mijn beste schaakpartijen), dat in 1940 uitkomt, maar kort daarna komt aan hun hechte vriendschap een einde door de bedenkelijke rol die Aljechin in de Tweede Wereldoorlog speelt.

Een heldenrol van een schaker bij het bombardement

In april 1940 wordt in Rotterdam geschaakt om de Maasbokaal. Het toernooi is sterk bezet met onder anderen Haije Kramer en Theo van Scheltinga en ook Oskam, die dan nog steeds bij de sterkste schakers van de Maasstad hoort. De verrassende winnaar wordt Karst Bergsma, een Friese huisarts, die een paar jaar eerder in Rotterdam was neergestreken. Op 30 mei 1940 schrijft De Schaakwereld dat hun medewerker Mr. Oskam bij het bombardement van Rotterdam ongedeerd is gebleven en in dezelfde editie schrijft Oskam een verhaal over het bombardement. Het tekent en siert hem dat hij het nauwelijks over zichzelf heeft, maar wel over zijn clubgenoot Karst Bergsma. Een citaat: ‘Eén Rotterdamsche schaakspeler, de meester Dr. K.M. Bergsma, heeft zich boven allen onderscheiden, en heusch nu niet op het schaakbord. Vijf dagen en vijf nachten heeft deze dappere geest te midden van mitrailleurvuur als chirurg gewerkt en gesloofd: hij woonde op 10 meter van de Maasbrug en was binnen 2 minuten na de bezetting van het bruggehoofd in nachtgewaad aan het verbinden. Het hele Noordereiland vraagt voor hem de Militaire Willemsorde.’ (Op de site van de Rotterdamse Schaakbond is te lezen dat Bergsma in 1966 is overleden, nog geen 24 uur nadat zijn schaakclub Rotterdam voor de eerste maal clubkampioen van Nederland is geworden.)

In de eerste oorlogsjaren blijft Oskam actief en in april 1941 houdt hij voor de Delftsche Schaakclub nog een herdenkingsrede over de kort daarvoor in New York overleden oud-wereldkampioen Emanuel Lasker. Voorafgaand aan de lezing wordt afkeuring en verontwaardiging uitgesproken over diverse door Aljechin gepubliceerde antisemitische artikelen. Met Lasker had Oskam een warme vriendschap opgebouwd en tot zijn dood in 1941 hadden zij regelmatig briefcontact. Dat had ongetwijfeld ook te maken met de oudste zuster van Lasker, die in het huis van Oskam in Rotterdam onderdak had gevonden.

Gijzelaar in kamp Sint Michielsgestel

De Duitse bezetters nemen Oskam gevangen en sluiten hem op in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel. Hij is daar in het gezelschap van een aantal andere notabele Nederlanders, waaronder ook de schaakjournalist Mr. E. Straat. Het kampregime was licht en de gevangenen hadden veel vrijheden. Dit blijkt ook uit een verhaal van Straat in de Volkskrant waarin hij schrijft dat het ‘enfant terrible’ van de Rotterdamse balie zich onledig hield met het vertroetelen van dozijnen loslopende kampkatten en het vertalen van nieuwe Russische schaakliteratuur, en ook dat hij op elk uur van de dag en de nacht te vinden was voor een pittig vluggertje. Zijn passie voor het schaken, Rusland en katten is ook in het kamp te zien, zoals blijkt uit het verhaal van Straat: ‘Drong men in Sint Michielsgestel door tot het hokje waar Oskam huisde, dan trof men hem aan met een schaakbord op zijn brits, een kat op zijn schoot en een Russisch schaakboek op die kat.‘ Het ging hier om een boek over Botwinnik uit 1938. Oskam kende Botwinnik van het AVRO-toernooi in 1938 en uit een verslag dat hij in De Schaakwereld schreef over zijn ontmoeting met het echtpaar Botwinnik blijkt dat zijn belangstelling niet alleen het schaken betrof: ’Mevrouw Botwinnik zal dit interview niet lezen, en ik mag mij daarom wel veroorloven te zeggen, dat zij mij zeer behaagde.’ In 1947 verschijnt M. M. Botwinnik: Keur van mijn beste partijen (1926-1936). Vertaling uit het Russisch door G. C. A. Oskam. In 1948 wordt Botwinnik wereldkampioen .

Laatste jaren

Na een aantal andere functies (Advocaat-Generaal en Raadsheer bij het Bijzondere Gerechtshof in Arnhem) neemt Oskam in 1949 zijn advocatenpraktijk in Rotterdam weer op, maar hij treedt veel minder op de voorgrond dan vóór de oorlog. In 1945 schrijft hij in De Waarheid nog een vernietigend artikel over zijn vroegere metgezel Aljechin en noemt hem een profiteur, slecht en boosaardig. Aljechin sterft in 1946 in Portugal en hij heeft het artikel dus nog kunnen lezen.

In oktober 1952 meldt het Tijdschrift van den Nederlandschen Schaakbond dat Oskam is overleden. Op de begraafplaats Crooswijk wordt hij bijgezet in het familiegraf. Zijn vrouw Sara van Laar, met wie hij in 1910 was getrouwd, was in 1944 overleden; het echtpaar is kinderloos gestorven. Op zijn ziekbed stond binnen het bereik van zijn handen steeds een klein schaakspel met stukken gereed en een krant schrijft: ‘Het hele leven is een schaakspel en uit het spel leert men iemands karakter kennen. De partij, die Mr. Oskam heeft gespeeld, is ten einde. Er waren meesterlijke zetten bij.’

Volgens sommigen heeft Oskam bij zijn overlijden niet het eerbetoon gekregen dat hij wel verdiende. Als mogelijke reden is wel eens zijn vriendschap met Aljechin genoemd. Dit kan bij de WK-match met Euwe misschien een rol hebben gespeeld, maar belangrijker lijkt zijn interesse voor Rusland. De Koude Oorlog hield Nederland rond zijn sterfdatum stevig in zijn greep en belangstelling voor Rusland werd toen niet door iedereen gewaardeerd.

Mr. Oskam was een markante man die vriendschappelijke contacten onderhield met alle wereldkampioenen in zijn leven (Lasker, Capablanca, Aljechin, Euwe en Botwinnik) en iemand die veel betekend heeft voor het schaken in Nederland, zowel voor als achter de schermen. Hij is zeker ook een stille kracht geweest achter het wereldkampioenschap van Max Euwe in 1935.

Symon Algera